201709378/1/V1.
Datum uitspraak: 26 januari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling] en [de referente],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 27 oktober 2017 in zaak nr. 17/8872 in het geding tussen:
de vreemdeling (lees: de vreemdeling en de referente)
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 13 mei 2016 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de referente om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 30 maart 2017 heeft de staatssecretaris het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 oktober 2017 heeft de rechtbank het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdeling en de referente, vertegenwoordigd door mr. L. Vellenga-van Nieuwkerk, advocaat te Alkmaar, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In de grief klagen de vreemdeling en de referente dat de rechtbank de referente ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld de zitting in persoon bij te wonen en haar standpunt mondeling toe te lichten. Zij voeren daartoe aan dat hun gemachtigde ter zitting bij de rechtbank hierom uitdrukkelijk heeft verzocht, maar dat de rechtbank desondanks de zitting zonder aanwezigheid van de referente heeft laten plaatsvinden.
1.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1785), moet uit artikel 8:56 van de Awb worden afgeleid dat partijen hun standpunten tijdens de zitting, voor het bijwonen waarvan zij zijn uitgenodigd, mondeling ten overstaan van een rechter moeten kunnen kenbaar maken en moeten kunnen toelichten. 1.2. De vreemdeling en de referente voeren aan dat de rechtbank hun gemachtigde bij brief van 22 augustus 2017 heeft uitgenodigd voor de zitting. De gemachtigde heeft op 25 augustus 2017 die brief in kopie aan de referente gezonden. Volgens de gemachtigde heeft de stichting Nidos, jeugdbescherming voor vluchtelingen, die is belast met de tijdelijke voogdij over de referente, desgevraagd verklaard niet op de hoogte te zijn van de zitting omdat voormelde brief niet zou zijn ontvangen.
1.3. Blijkens het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting van de rechtbank heeft de gemachtigde verzocht om aanhouding van de zaak omdat zij de referente had verzocht om op de zitting aanwezig te zijn, maar dit verzoek de referente niet heeft bereikt. Van de zijde van de rechtbank is in reactie daarop opgemerkt dat de omstandigheid dat het verzoek de referente niet heeft bereikt voor rekening van haar gemachtigde komt.
1.4. De gemachtigde heeft geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat niet aan haar of de referente kan worden toegerekend dat de referente niet in persoon ter zitting aanwezig was. Voorts heeft de gemachtigde evenmin toegelicht waarom desondanks het beroep niet buiten de aanwezigheid van de referente in persoon ter zitting kon worden behandeld.
Daaraan doet niet af dat in de uitnodiging voor de zitting is vermeld dat de rechtbank het beroep en het verdere verloop van de procedure alleen met partijen kan bespreken als die op de zitting aanwezig zijn, reeds omdat daarmee niet is bedoeld dat partijen in persoon dienen te verschijnen.
De verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling van 22 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1785, onderscheidenlijk van 7 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2436, treft geen doel, nu die zien op vreemdelingen aan wie rechtens hun vrijheid was ontnomen en die door een niet aan hen toe te rekenen omstandigheid niet in persoon ter zitting van de rechtbank waren verschenen. Voor het oordeel dat de rechtbank de referente ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld de zitting in persoon bij te wonen en haar standpunt mondeling toe te lichten bestaat daarom geen aanleiding.
De grief faalt.
2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.
w.g. Verheij w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2018
210.