ECLI:NL:RVS:2018:2677

Raad van State

Datum uitspraak
8 augustus 2018
Publicatiedatum
8 augustus 2018
Zaaknummer
201708427/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Kramer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'De Beekse Akkers 1e herziening' en de gevolgen voor wateroverlast, parkeeroverlast en uitzicht

Op 8 augustus 2018 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan 'De Beekse Akkers 1e herziening', vastgesteld door de gemeenteraad van Laarbeek op 31 augustus 2017. Dit bestemmingsplan maakt de bouw van zes woningen mogelijk op een eiland in de waterbergingsvijver te Beek en Donk. De appellant, wonend nabij het plangebied, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij zijn bezorgdheid uitte over wateroverlast, parkeeroverlast, aantasting van uitzicht en de bereikbaarheid voor hulpdiensten in geval van calamiteiten.

De Afdeling heeft de zaak op 21 juni 2018 ter zitting behandeld. De appellant stelde dat de retentievijver niet voldoet en dat de uitbreiding van het eiland leidt tot meer druk op de waterhuishouding. De raad heeft echter gesteld dat de huidige situatie geen problemen vertoont en dat de capaciteit van de retentievijver gelijk blijft. De Afdeling oordeelde dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet leidt tot onaanvaardbare wateroverlast.

Daarnaast vreesde de appellant voor parkeeroverlast, maar de Afdeling concludeerde dat de raad voldoende parkeergelegenheid heeft voorzien, zowel op eigen terrein als in de openbare ruimte. Wat betreft het uitzicht oordeelde de Afdeling dat de afstand tot de nieuwe woningen en de maximale bouwhoogte geen onaanvaardbare aantasting van het uitzicht van de appellant met zich meebrengt. Tot slot werd het betoog over calamiteitenontsluiting verworpen, omdat dit niet direct de belangen van de appellant raakt. De conclusie was dat het beroep ongegrond werd verklaard, zonder aanleiding voor proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201708427/1/R2.
Datum uitspraak: 8 augustus 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Beek en Donk, gemeente Laarbeek,
en
de raad van de gemeente Laarbeek,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 31 augustus 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "De Beekse Akkers 1e herziening" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juni 2018, waar de raad, vertegenwoordigd door J.C.D. van Wetten, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    Het bestemmingsplan "De Beekse Akkers 1e herziening" maakt de bouw van 6 woningen mogelijk op een eiland in de waterbergingsvijver (hierna: de retentievijver) tussen de Lieshoutseweg in het noorden, de De Ruijterweg in het zuidoosten, en het Berkendijkje in het westen, te Beek en Donk, gemeente Laarbeek. [appellant] woont ten zuidoosten van het plangebied aan de overzijde van de De Ruijterweg op het perceel [locatie].
Toetsingskader
2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Wateroverlast
3.    [appellant] vreest voor wateroverlast op zijn percelen. Hij stelt dat de huidige retentievijver niet voldoet in de bestaande situatie. Doordat het plan voorziet in een vergroting van het bestaande eiland ten opzichte van het voorheen geldende plan ontstaat volgens hem meer druk op de waterhuishouding. [appellant] wijst er in dit verband op dat het risico op wateroverlast op zijn percelen groot is omdat zijn percelen lager liggen dan de retentievijver, met name gelet op de steeds heftiger neerslag in de afgelopen jaren.
3.1.    Ingevolge artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) gaan een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor vergezeld van een toelichting, waarin is neergelegd een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding.
3.2.    In de plantoelichting is een beschrijving opgenomen van de wijze waarop met de gevolgen voor de waterhuishouding rekening is gehouden, gebaseerd op de watertoets die is uitgevoerd ten behoeve van het bestemmingsplan "De Beekse Akkers", dat tevens het plangebied van het plan omvatte. In de plantoelichting staat dat in het bestemmingsplan Beekse Akkers het uitgangspunt is geformuleerd om een duurzaam watersysteem te realiseren, waarbij het schone hemelwater in het plangebied geborgen en geïnfiltreerd wordt. Het vuilwater wordt via een rioolstelsel afgevoerd. Uitgangspunt daarbij is het zo min mogelijk verstoren van het natuurlijke afvoerregime. Er is aansluiting gezocht bij het bestaande waterhuishoudingssysteem in het gebied, waarbij onder meer is gekeken naar de aanwezige hoogteverschillen en grondwaterstanden. De retentievijver, waarin het eiland ligt waarop het plan de woningen mogelijk maakt, is gerealiseerd op het laagste punt van het plangebied aan de Lieshoutseweg, aan weerszijden van het Berkendijkje. De afvoer van water vindt in noordelijke richting plaats en wordt gegarandeerd door de hoogteligging van de retentievijver, aldus de plantoelichting. In de plantoelichting staat dat de capaciteit van de retentievijver is gebaseerd op de maatgevende winterperiode. Daarbij is uitgegaan van een toegestane peilstijging bij T=25 van 0,5 m en een gemiddelde constante landbouwkundige afvoer van 1,4 l/s/ha.
[appellant] heeft zijn stelling dat de retentievijver in de huidige situatie niet voldoet niet onderbouwd. De raad heeft onweersproken gesteld dat zich in de bestaande situatie geen problemen met opvang van hemelwater voordoen. In de plantoelichting staat dat de verwezenlijking van de in het plan voorziene woningen passen op het in de retentievijver bestaande eiland en de omvang van het eiland vrijwel gelijk blijft. Daaruit volgt dat de inhoud van de retentievijver en daarmee de capaciteit voor wateropvang daarin gelijk blijft.
Nu het plan geen gevolgen heeft voor de capaciteit van de retentievijver en geen grond bestaat voor het oordeel dat het retentiebekken in de bestaande situatie ontoereikend is, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat verwezenlijking van het plan niet tot onaanvaardbare wateroverlast leidt.
Het betoog faalt.
Parkeeroverlast
4.    [appellant] vreest voor parkeeroverlast. Hij stelt dat de raad er ten onrechte van is uitgegaan dat deels buiten het plangebied in de parkeerbehoefte die het plan meebrengt kan worden voorzien en waartoe in het plan geen regeling is opgenomen. [appellant] wijst er in dit verband op dat de raad ten onrechte geen rekening heeft gehouden met toekomstige woningbouw op zijn percelen aan de De Ruijterweg. Hij betoogt dat in de toekomst een parkeerprobleem zal ontstaan voor zijn percelen.
4.1.    Voor zover [appellant] betoogt dat de raad ten onrechte geen rekening heeft gehouden met toekomstige ontwikkelingen op zijn percelen, overweegt de Afdeling als volgt. In het stelsel van de Wet ruimtelijke ordening is een bestemmingsplan het ruimtelijke instrument waarin de wenselijke toekomstige ontwikkeling van een gebied wordt neergelegd. De raad dient bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met een particulier initiatief betreffende ruimtelijke ontwikkelingen, voor zover dat initiatief voldoende concreet is, tijdig kenbaar is gemaakt en ten tijde van de vaststelling van het plan op basis van de op dat moment bekende gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan kan worden beoordeeld. Ter zitting is gebleken dat [appellant] gesprekken voert met de gemeente over de ontwikkeling van zijn eigendommen. De raad heeft ter zitting toegelicht dat [appellant] een concreet bouwplan en een principeverzoek heeft ingediend dat is afgewezen. De door [appellant] gestelde toekomstige ontwikkeling op zijn percelen kunnen daarom niet worden aangemerkt als een initiatief dat voldoende concreet is, waarmee de raad bij het nemen van het besluit rekening had moeten houden.
4.2.    Uit de plantoelichting volgt dat de raad een parkeernorm hanteert van 2,0 parkeerplaatsen per woning conform de CROW-normen, zodat voor de 6 woningen in totaal 12 parkeerplaatsen nodig zijn. Niet in geschil is dat daarmee voldoende parkeergelegenheid ten behoeve van de in het plan voorziene woningen bestaat. Volgens de plantoelichting worden 6 parkeerplaatsen op eigen terrein bij de in het plan voorziene woningen en 6 parkeerplaatsen in de openbare ruimte aan de De Ruijterweg verwezenlijkt. De raad heeft ter zitting toegelicht dat de 6 parkeerplaatsen in de openbare ruimte aan de zuidzijde van het eiland, ten noorden langs De Ruijterweg, verwezenlijkt zullen worden. Het enkele feit dat deze parkeerplaatsen buiten het plangebied zijn voorzien, brengt niet met zich dat daartoe een regeling in het plan diende te worden opgenomen.
Gelet op het voorgaande heeft de raad in zoverre in redelijkheid kunnen volstaan met de in het plan opgenomen regeling en hoeft derhalve voor parkeeroverlast niet te worden gevreesd.
Het betoog faalt.
Uitzicht en omgeving
5.    [appellant] vreest voor aantasting van zijn uitzicht. Hij betoogt in dit kader dat het plan ten onrechte woningen met een bouwhoogte van 8,5 m mogelijk maakt. Daarnaast betoogt [appellant] dat in het plan ten onrechte geen voorwaardelijke verplichting is opgenomen ten aanzien van beplanting en landschappelijke inpassing.
5.1.    Het plan maakt de bouw van 6 woningen mogelijk, met een maximale goot- en bouwhoogte van 3,5 m respectievelijk 8,5 m. De afstand van de woning van [appellant] tot het dichtstbijzijnde bouwvlak in het plangebied bedraagt ongeveer 38 m. Aangezien het eiland waarop de woningen voorzien zijn nu onbebouwd is, zal het uitzicht van [appellant] vanuit de voorzijde van zijn woning door verwezenlijking van het plan wijzigen. Gelet op de afstand tot de voorziene woningen en de maximale goot- en bouwhoogte heeft de raad zich echter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de verwezenlijking van het plan niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het uitzicht van [appellant].
[appellant] heeft zijn betoog dat in het plan ten onrechte geen voorwaardelijke verplichting is opgenomen ten aanzien van beplanting en het plan landschappelijk dient te worden ingepast niet onderbouwd. Het plangebied ligt in de bebouwde kom van het dorp Beek en Donk. In de directe omgeving staan zowel geschakelde als vrijstaande woningen. De raad heeft landschappelijke inpassing van de in het plan voorziene woningen daarom in redelijkheid niet nodig kunnen achten. De raad heeft in redelijkheid kunnen afzien van het opnemen van een voorwaardelijke verplichting ten aanzien van landschappelijke inpassing en beplanting. Overigens heeft de raad ter zitting toegelicht dat de gemeente eigenaar is van en het beheer heeft over een aantal groenstroken in en rond het plangebied en die groenstroken behouden zullen blijven, waardoor voldoende openbaar groen in de omgeving is gewaarborgd.
Het betoog faalt.
Calamiteitenontsluiting
6.    Tot slot voert [appellant] aan dat de raad bij de vaststelling van het plan onvoldoende rekening heeft gehouden met de bereikbaarheid van de woningen voor hulpdiensten in geval van calamiteiten.
6.1.    Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.
Het belang van [appellant] is gelegen in het behoud van zijn woon- en leefklimaat. Het betoog van [appellant] ten aanzien van de calamiteitenontsluiting heeft betrekking op de bescherming van de belangen van de toekomstige bewoners van het plangebied en niet op het behoud van zijn woon- en leefklimaat. Om deze reden is de Afdeling van oordeel dat het in artikel 8:69a van de Awb opgenomen relativiteitsvereiste in de weg staat aan een vernietiging van het besluit vanwege deze beroepsgrond.
Conclusie
7.    Het beroep is ongegrond.
8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, griffier.
w.g. Kramer
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2018
325-880.