201710205/1/V1.
Datum uitspraak: 25 januari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling]
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 13 december 2017 in zaak nr. NL17.8990 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 15 september 2017 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 13 december 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F. Yildiz, advocaat te 's-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de vreemdeling zich nader uitgelaten.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Awb, vangt de termijn voor het indienen van een hogerberoepschrift aan met ingang van de dag na die, waarop de aangevallen uitspraak op voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
Ingevolge artikel 69, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, voor zover thans van belang, bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift een week.
2. De aangevallen uitspraak is verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op 13 december 2017, zodat de termijn voor het instellen van hoger beroep op 20 december 2017 is geëindigd. Het hogerberoepschrift is op 22 december 2017 bij faxbericht verzonden en bij de Raad van State ingekomen. De vreemdeling heeft het hogerberoepschrift derhalve niet tijdig ingediend.
De gemachtigde heeft desgevraagd betoogd dat de zitting van de rechtbank heeft plaatsgevonden op 28 november 2017, dat ter zitting van de rechtbank is meegedeeld dat over vier weken uitspraak zal worden gedaan, dat de uitspraak zonder mededeling vooraf op 13 december 2017 is gedaan, dat de vreemdeling geen vaste woon- of verblijfplaats heeft waardoor toezending van de uitspraak aan hem niet mogelijk is, dat de vreemdeling als gevolg van de mededeling ter zitting na verloop van vier weken contact heeft opgenomen met het kantoor van de gemachtigde om te informeren naar de uitspraak, dat de vreemdeling te kennen heeft gegeven hoger beroep te willen instellen en dat de gemachtigde dit onmiddellijk heeft gedaan.
De zittingsaantekeningen vermelden dat is meegedeeld dat zo spoedig mogelijk schriftelijk uitspraak wordt gedaan. Wat hiervan ook zij, het is de verantwoordelijkheid van de vreemdeling om zich bereikbaar te houden voor zijn gemachtigde. Dat de vreemdeling een zwervend leven leidt, hoeft daaraan niet in de weg te staan. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de vreemdeling in verzuim is geweest.
3. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Willems, griffier.
w.g. Verheij w.g. Willems
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2018
210.