ECLI:NL:RVS:2018:2662

Raad van State

Datum uitspraak
8 augustus 2018
Publicatiedatum
8 augustus 2018
Zaaknummer
201708219/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.C.M.A. Michiels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing locatie voor ondergrondse restafvalcontainers en de betrokkenheid van bewoners

Op 8 augustus 2018 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende de aanwijzing van een locatie voor ondergrondse restafvalcontainers (orac’s) door het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar. Het college had op 31 augustus 2017 locatie DK057R aan de Kompasweg te Alkmaar aangewezen voor de plaatsing van deze containers. De appellanten, bestaande uit [appellant] en 21 anderen, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij van mening zijn dat hun belangen onvoldoende zijn betrokken bij de aanwijzing van deze locatie. Zij betogen dat de maximumloopafstand van 125 meter, die het college hanteert, wordt overschreden, aangezien de afstand tussen hun woningen en de orac’s tot 235 meter bedraagt. Dit zou voor hen, als relatief oudere wijkbewoners, op den duur niet haalbaar zijn.

De Afdeling heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het college beleidsruimte heeft bij de aanwijzing van locaties voor de orac’s. De Afdeling beoordeelt of het college in redelijkheid tot de aangewezen locatie heeft kunnen komen. De Afdeling concludeert dat het college de belangen van de bewoners niet in redelijkheid heeft kunnen negeren, maar dat de afstand niet zodanig is dat het college niet kan vergen dat de bewoners deze afstand afleggen. Bovendien voorziet het beleid in een alternatieve inzamelwijze voor bewoners ouder dan 75 jaar of die fysiek beperkt zijn. De Afdeling verklaart het beroep voor zover ingesteld door [12 appellanten] niet-ontvankelijk, omdat zij geen zienswijze hebben ingediend, en verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

Uitspraak

201708219/1/A1.
Datum uitspraak: 8 augustus 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en 21 anderen, wonend te Alkmaar,
en
het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 31 augustus 2017 heeft het college locatie DK057R aan de Kompasweg te Alkmaar aangewezen voor de plaatsing van ondergrondse restafvalcontainers (hierna: orac’s).
Tegen dit besluit hebben [appellant] en 21 anderen beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juli 2018, waar het college, vertegenwoordigd door mr. L. Fellinga, J. Duivenvoorden en M. Hartog, is verschenen.
Overwegingen
1. Bij het bestreden besluit heeft het college locatie DK057R aan het parkeerterrein aan de Kompasweg aangewezen als locatie waar twee orac’s worden geplaatst, waarvan een ter hoogte van het perceel Kompasweg 51 en een ter hoogte van het perceel Kompasweg 59. De orac’s zullen worden voorzien van een toegangssysteem, zodat deze alleen kunnen worden gebruikt door personen die hun huisvuil bij die orac’s ter inzameling mogen aanbieden.
[appellant] en 21 anderen wonen allen aan de [locaties]. Zij kunnen zich er vanwege de loopafstand van hun woningen tot de orac’s niet mee verenigen dat het college heeft bepaald dat zij bij de orac’s op de aangewezen locatie hun huishoudelijk restafval moeten aanbieden.
Ontvankelijkheid
2. Het beroep is mede ingesteld door [12 appellanten]. Het college heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat het beroep, voor zover ingesteld door deze personen, niet-ontvankelijk is, omdat zij geen zienswijze hebben ingediend.
2.1. Artikel 3:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) luidt: "Belanghebbenden kunnen bij het bestuursorgaan naar keuze schriftelijk of mondeling hun zienswijze over het ontwerp naar voren brengen."
Artikel 6:13 van de Awb luidt: "Geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht (…)".
2.2. De Afdeling stelt vast dat de door het college genoemde personen geen zienswijze hebben ingediend. Niet is gebleken dat sprake is van omstandigheden die maken dat aan deze personen redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij geen zienswijze hebben ingediend. Het beroep, voor zover ingediend door [12 appellanten], is derhalve niet-ontvankelijk.
Beroep
3. Bij de aanwijzing van locaties voor de plaatsing van orac’s komt het college beleidsruimte toe. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of aanleiding bestaat voor het oordeel dat het college in redelijkheid tot de aangewezen locatie heeft kunnen komen.
4. [ appellant] en negen anderen betogen dat het college hun belangen onvoldoende heeft betrokken bij het besluit. Hiertoe voeren zij aan dat bij de aanwijzing van locatie DK057R de maximumloopafstand die het college hanteert als uitgangspunt bij de aanwijzing van locaties voor de plaatsing van orac’s, wordt overschreden. Volgens hen is de door het college gehanteerde maximumloopafstand 125 m, terwijl de afstand tussen hun woningen en de orac’s tot 235 m bedraagt. Deze afstand zal voor hen, als relatief oudere wijkbewoners, op den duur niet af te leggen zijn, aldus [appellant] en negen anderen.
4.1. Bij het bepalen van de locaties voor de orac’s heeft het college verschillende uitgangspunten gehanteerd, zoals neergelegd in het beleidsstuk "Beleid inzameling huishoudelijke stoffen nabij elk perceel". De Afdeling begrijpt het in het beleidsstuk neergelegde beleid aldus dat het college een loopafstand van minder dan 75 m zonder meer acceptabel acht, terwijl bij grotere afstanden een nadere motivering dient te worden gegeven. Er wordt in het beleidsstuk geen voor het college nog aanvaardbare maximumloopafstand genoemd, zodat een loopafstand in een concreet geval niet in strijd met het door het college gehanteerde beleid kan zijn.
Het college heeft ter zitting bevestigd dat de grootste loopafstand van woningen aan de Harpoenstraat naar de aangewezen locatie 235 m bedraagt. Deze afstand is aanzienlijk, maar het college heeft deze niet zodanig moeten achten dat het college niet kan vergen dat [appellant] en negen anderen deze afstand afleggen om hun huishoudelijk restafval aan te bieden. Daarbij is van betekenis dat het parkeerterrein aan de Kompasweg, waarbij de orac’s worden geplaatst, op een centraal punt ligt binnen het gebied, waar de woningen liggen waarvoor de orac’s zijn bedoeld. Te verwachten is dat de bewoners van de Kompasweg langs de orac’s komen als zij de wijk verlaten. Voor zover [appellant] en negen anderen vrezen dat zij in de toekomst vanwege een gevorderde leeftijd niet meer in staat zullen zijn de afstand van hun woning naar de orac’s te overbruggen, voorziet het beleid in een alternatieve inzamelwijze voor bewoners die ouder zijn dan 75 jaar of die aantoonbaar fysiek beperkt zijn.
Gelet hierop ziet de Afdeling in de loopstand geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen bepalen dat [appellant] en negen anderen gebruik dienen te maken van de orac’s op de locatie.
Het betoog faalt.
5. [ appellant] en anderen betogen dat het college de locatie niet in redelijkheid heeft kunnen aanwijzen, omdat er geschiktere locaties voor de plaatsing van de orac’s zijn. Zij wijzen hierbij op een locatie tegenover het perceel Kompasweg 80. Deze locatie ligt dichterbij hun woningen en is daarom geschikter, zo stellen zij.
5.1. Het college heeft in het Verslag zienswijzen, dat deel uitmaakt van het besluit van 31 augustus 2017, gereageerd op de door belanghebbenden naar aanleiding van het ontwerp van het aanwijzingsbesluit van 15 juni 2017 naar voren gebrachte zienswijzen. In dit verslag is vermeld dat de genoemde alternatieve locatie niet geschikter is dan locatie DK057R. Omdat dichtbij de door [appellant] en anderen genoemde alternatieve locatie aan de Kompasweg een fietspad uitkomt op de weg, kan de aanwezigheid van het inzamelvoertuig daar een verkeersonveilige situatie opleveren. Ook het feit dat de Kompasweg bij de genoemde locatie overgaat in de doodlopende Wartelstraat, zodat het inzamelvoertuig zou moeten keren, kan tot verkeersonveilige situaties leiden, zo staat in het Verslag zienswijzen.
De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de alternatieve locatie uit een oogpunt van verkeersveiligheid minder geschikt is. Wat [appellant] en anderen in zoverre hebben aangevoerd, geeft dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid locatie DK057R heeft kunnen aanwijzen.
Het betoog faalt.
6. Het beroep is voor het overige ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep voor zover ingesteld door [12 appellanten] niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.
w.g. Michiels
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2018
163-860.