201707692/1/A2.
Datum uitspraak: 8 augustus 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 30 augustus 2017 in zaak nr. 17/902 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 9 januari 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het verzoek van [appellant] om herziening van de huurtoeslag over de jaren 2012, 2013 en een gedeelte van 2014 afgewezen.
Bij besluit van 21 maart 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 augustus 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juni 2018, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. S.V. Hendriksen, advocaat te 's-Gravenhage, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. E.J.E. Groothuis, zijn verschenen.
Ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek geschorst.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de Belastingdienst/Toeslagen een nader stuk ingediend. [appellant] heeft hierop gereageerd.
Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. [appellant] heeft voor de jaren 2012, 2013 en een gedeelte van 2014 huurtoeslag aangevraagd voor het adres [locatie] te Vollenhove. De Belastingdienst/Toeslagen stelt zich op het standpunt dat [appellant] geen recht heeft op huurtoeslag omdat geen sprake is van een zelfstandige woonruimte. Het beroep dat [appellant] tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen heeft ingediend is op 10 december 2015 ongegrond verklaard door de rechtbank. [appellant] heeft vervolgens op 8 december 2016 bij de Belastingdienst/Toeslagen een verzoek om herziening ingediend. Dit verzoek heeft de dienst afgewezen en het beroep hiertegen is door de rechtbank ongegrond verklaard.
2. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich naar aanleiding van het verhandelde ter zitting en nader verricht onderzoek bij brief van 19 juni 2018 op het standpunt gesteld dat [appellant] alsnog heeft aangetoond dat hij een zelfstandige woning bewoonde op het adres [locatie] te Vollenhove. Gelet daarop is het hoger beroep gegrond.
3. Nu de Belastingdienst zich pas in de brief van 19 juni 2018 tevens op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] geen recht heeft op huurtoeslag omdat hij niet kan worden aangemerkt als huurder als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag, gaat de Afdeling hieraan voorbij.
Conclusie
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 21 maart 2017 van de Belastingdienst/Toeslagen gegrond verklaren en dat besluit, wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), vernietigen. De Belastingdienst/Toeslagen dient een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen.
Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
5. De Belastingdienst/Toeslagen dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 30 augustus 2017 in zaak nr. 17/902;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 21 maart 2017, kenmerk 1946.92.474;
V. bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
VI. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.004,00 (zegge: tweeduizendvier euro);
VII. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellant] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 170,00 (zegge: tweehonderdzesennegentig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.C.V. Fenwick, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Fenwick
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2018
608.