201707808/1/A1.
Datum uitspraak: 8 augustus 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Dirkshorn, gemeente Schagen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 16 augustus 2017 in zaken nrs. 16/1922 en 16/5438 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Schagen.
Procesverloop
Bij besluit van 23 oktober 2015 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen de stacaravan die is geplaatst op het perceel [locatie 1] te Dirkshorn ingewilligd. Het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen de stacaravan die is geplaatst op het perceel [locatie 2] heeft het college bij dit besluit afgewezen.
Bij besluit van 15 maart 2016 heeft het college het door [appellant] tegen het besluit van 23 oktober 2015 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 10 mei 2016 heeft het college aan [bedrijf], gevestigd te Tuitjenhorn, gemeente Schagen, een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een stacaravan op het perceel [locatie 1].
Bij besluit van 25 oktober 2016 heeft het college het door [appellant] tegen het besluit van 10 mei 2016 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 augustus 2017 heeft de rechtbank de door [appellant] tegen de besluiten van 15 maart 2016 en 25 oktober 2016 ingestelde beroepen gegrond verklaard. De rechtbank heeft het besluit van 15 maart 2016 vernietigd voor zover het college [appellant] ontvankelijk heeft geacht in zijn bezwaar tegen de stacaravan op het perceel [locatie 1], het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 23 oktober 2015 voor zover het die stacaravan betreft niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 15 maart 2016. De rechtbank heeft het besluit van 25 oktober 2016 vernietigd en het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 10 mei 2016 niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 25 oktober 2016. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 juli 2018, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door J.H. Moraal, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] woont op het perceel [locatie 3] te Dirkshorn. Hij heeft het college verzocht handhavend op te treden tegen stacaravans die zijn geplaatst op de percelen [locatie 1] en [locatie 2]. Volgens [appellant] is een stacaravan een kampeermiddel en zijn kampeermiddelen op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Recreatieterreinen Harenkarpsel" (hierna: het bestemmingsplan) niet toegestaan op de desbetreffende locaties.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij niet kan worden aangemerkt als belanghebbende ten aanzien van de stacaravan op het perceel [locatie 1]. Hij voert daartoe aan dat stacaravans aan Park de Horn een rommelig straatbeeld opleveren. Dat is volgens [appellant] reden waarom het gebied waarin Park de Horn ligt in het bestemmingsplan, naast de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie 2", niet de aanduiding "kampeerterrein" heeft gekregen. Kampeermiddelen, waaronder stacaravans, zijn alleen op gronden met die aanduiding toegestaan en die aanduiding ontbreekt voor het perceel [locatie 1], aldus [appellant]. Door nu niet handhavend op te treden tegen stacaravans, draagt het college volgens [appellant] bij aan de aantasting van het straatbeeld.
2.1. Artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt:
"Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter."
Artikel 1:2, eerste lid, luidt:
"Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken."
2.2. Als uitgangspunt geldt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die een besluit - zoals een bestemmingsplan of een vergunning - toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Echter, als een betrokkene daarvan geen gevolgen van enige betekenis ondervindt, is hij toch geen belanghebbende. Daarom is [appellant] pas belanghebbende als aannemelijk is dat ter plaatse van zijn perceel aan [locatie 3] gevolgen van enige betekenis kunnen worden ondervonden. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien gevolgen weliswaar zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van [appellant] dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt (vergelijk de uitspraak van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2271). 2.3. Ter zitting heeft de Afdeling vastgesteld dat het perceel van [appellant] op een afstand van ongeveer 60 meter van het perceel [locatie 1] is gelegen. Niet in geschil is dat vanaf het perceel van [appellant] geen zicht bestaat op het perceel [locatie 1] en de aldaar geplaatste stacaravan. Daarom is niet aannemelijk dat [appellant] ter plaatse van zijn perceel gevolgen van enige betekenis ondervindt van die stacaravan. Dat [appellant] regelmatig langs die stacaravan gaat, dat met het bestemmingplan zou zijn beoogd aantasting van het straatbeeld te voorkomen, en dat [appellant] zienswijzen naar voren heeft gebracht tegen het ontwerp-bestemmingplan, maakt dat niet anders. Daarmee onderscheidt hij zich niet in voldoende mate van anderen die in het gebied komen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellant] wat betreft de stacaravan op het perceel [locatie 1] geen belanghebbende, als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, is.
Het betoog faalt.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het bestemmingsplan toelaat dat op het perceel [locatie 2] een stacaravan staat. Volgens [appellant] is volgens de planregels een stacaravan een kampeermiddel en zijn kampeermiddelen alleen toegestaan daar waar dat op de verbeelding is aangeduid met "kampeerterrein".
3.1. In het bestemmingsplan worden drie recreatieve bestemmingen onderscheiden: "Recreatie - Verblijfsrecreatie 1", "Recreatie - Verblijfsrecreatie 2" en "Recreatie - Verblijfsrecreatie 3".
De voor "Recreatie - Verblijfsrecreatie 1" aangewezen gronden zijn ingevolge artikel 5.1 van de planregels onder meer bestemd voor standplaatsen voor kampeermiddelen, waaronder niet begrepen stacaravans en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderkomens.
De voor "Recreatie - Verblijfsrecreatie 2" aangewezen gronden zijn ingevolge artikel 6.1, aanhef en onder a, van de planregels onder meer bestemd voor recreatieverblijven, waaronder recreatiewoningen, stacaravans, chalets, hooiberghutten en naar de aard daarmee gelijk te stellen recreatieverblijven. Ingevolge artikel 6.1, aanhef en onder g, zijn deze gronden ook bestemd voor standplaatsen voor kampeermiddelen, inclusief sanitaire voorzieningen per kampeermiddel, ter plaatse van de aanduiding "kampeerterrein".
De voor "Recreatie - Verblijfsrecreatie 3" aangewezen gronden zijn ingevolge artikel 7.1 van de planregels onder meer bestemd voor recreatiewoningen waarbinnen permanente bewoning is toegestaan al dan niet in combinatie met een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis en/of mantelzorg.
Volgens artikel 1.62 van de planregels is een stacaravan: "een zelfstandig verrijdbaar bouwwerk, bestaande uit een lichte constructie en uit lichte materialen met wielas, dat naar de aard en de inrichting is bedoeld voor recreatief dag- en/of nachtverblijf, die gedurende meerdere jaren op een kampeerterrein op dezelfde plaats blijft staan en als kampeermiddel valt aan te merken".
3.2. In het bestemmingsplan is aan het perceel [locatie 2] de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie 2" toegekend en is dat perceel aldus gelet op artikel 6.1, aanhef en onder a, van de planregels onder meer bestemd voor recreatieverblijven. Blijkens dat artikelonderdeel worden stacaravans, die worden geplaatst op gronden met bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie 2", uitdrukkelijk aangemerkt als een recreatieverblijf als in dat artikelonderdeel bedoeld. Dat een stacaravan volgens artikel 1.62 van de planregels ook als een kampeermiddel wordt aangemerkt, en dat in artikel 6.1, aanhef en onder g, van de planregels ook is bepaald dat kampeermiddelen binnen de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie 2" alleen zijn toegestaan op gronden waaraan de aanduiding "kampeerterrein" is gegeven, doet daar niet aan af.
Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op wat hij in beroep heeft aangevoerd over de mogelijkheid in het bestemmingplan om een beheerderswoning te bouwen. Ook verzoekt hij de Afdeling hem toestemming te geven een beheerderswoning te bouwen.
4.1. In deze zaak ligt alleen ter beoordeling voor de besluitvorming van het college naar aanleiding van het verzoek van [appellant] om handhaving tegen de stacaravans op de percelen [locatie 1] en [locatie 2]. Reeds daarom kan het betoog met betrekking tot de beheerderswoning niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Verder is het niet aan de Afdeling om in deze zaak te beslissen op het verzoek van [appellant] om toestemming om een beheerderswoning te bouwen.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Dijken, griffier.
w.g. Hoekstra w.g. Van Dijken
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2018
595.