ECLI:NL:RVS:2018:265

Raad van State

Datum uitspraak
26 januari 2018
Publicatiedatum
26 januari 2018
Zaaknummer
201709384/3/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • F.C.M.A. Michiels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing bestemmingsplan en voorlopige voorziening wateroverlast bij bungalowpark Hoge Hexel

Op 26 januari 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin een verzoek om een voorlopige voorziening werd behandeld. Het verzoek was ingediend door een verzoeker die woonachtig is in de gemeente Wierden en die zich verzet tegen het bestemmingsplan "Buitengebied 2009, herziening groenstrook bungalowpark Hoge Hexel", dat op 26 september 2017 door de raad van de gemeente Wierden was vastgesteld. De verzoeker stelde dat het plan niet voldoende rekening hield met zijn belangen, met name in verband met wateroverlast die hij ondervond door het dempen van een greppel en het ophogen van gronden in de omgeving. De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 16 januari 2018, waarbij de verzoeker werd bijgestaan door zijn advocaat en de raad van de gemeente Wierden vertegenwoordigd was door een ambtenaar. Tijdens de zitting werd ook een belanghebbende gehoord.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoeker een spoedeisend belang had bij het treffen van een voorlopige voorziening, omdat er op voorhand niet kon worden uitgesloten dat er wateroverlast zou optreden als gevolg van het dempen van de greppel. De voorzieningenrechter schorste het besluit van de raad van de gemeente Wierden tot vaststelling van het bestemmingsplan en veroordeelde de raad tot vergoeding van de proceskosten van de verzoeker. De uitspraak benadrukt het belang van een goede afweging van belangen bij de vaststelling van bestemmingsplannen en de noodzaak om rekening te houden met mogelijke gevolgen voor de waterhuishouding.

Uitspraak

201709384/3/R3.
Datum uitspraak: 26 januari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Wierden,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 september 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied 2009, herziening groenstrook bungalowpark Hoge Hexel" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 16 januari 2018, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. M. Groenewegen, advocaat te Leeuwarden, en de raad van de gemeente Wierden, vertegenwoordigd door R.A.P. te Wierik, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende] gehoord.
Overwegingen
1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.    Het plan kent aan een strook grond, die wordt gebruikt als terrein bij recreatiewoningen op het bungalowpark Hoge Hexel in Wierden, de bestemming "Recreatie-Verblijfsrecreatie" toe. Aan een daaraan grenzende strook grond en aan percelen grond ten zuidoosten van deze strook is de bestemming "Bos" toegekend.
3.    [verzoeker] betoogt dat de raad bij de vaststelling van het plan geen rekening heeft gehouden met zijn belangen. Hij voert daartoe aan dat in strijd met het voorgaande plan grond is opgehoogd en watergangen zijn gedempt. Hij stelt dat hij daardoor wateroverlast ondervindt. De voorzieningenrechter begrijpt uit het betoog van [verzoeker] dat hij vreest dat door de vaststelling van het plan er geen maatregelen meer zullen worden getroffen om de wateroverlast weg te nemen, omdat geen sprake meer is van strijd met het plan.
4.    De rechtbank Overijssel heeft in de uitspraak van 5 april 2016, AWB 14/922 en AWB 15/2089, geoordeeld dat het ophogen van de gronden niet in strijd met het vorige plan heeft plaatsgehad. [verzoeker] heeft hiertegen geen hoger beroep ingesteld en heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat dit juist is. De voorzieningenrechter zal zich daarom beperken tot de beoordeling van het verzoek voor zover het ziet op de gronden waar een watergang is gedempt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting begrijpt de voorzieningenrechter dat het geschil in zoverre ziet op het dempen van een sloot of greppel ten zuiden van de recreatiewoningen en dat de grond ter plaatse van deze gedempte watergang wordt gebruikt als terrein bij de recreatiewoningen. De watergang zal hierna worden aangeduid als greppel.
5.    [verzoeker] heeft bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Wierden van 14 februari 2017 waarbij het verzoek van [verzoeker] om handhaving in verband met het dempen van de greppel is afgewezen. Tevens heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
In het besluit staat dat er concreet zicht op legalisatie is omdat er een bestemmingsplan in voorbereiding is waarbij zal worden voorzien in de bestemming "Recreatie-Verblijfsrecreatie". Daardoor zal het gebruik van het terrein voor de recreatiewoningen niet meer in strijd zijn met de bestemming. Voorts is volgens het besluit geen omgevingsvergunning meer vereist voor het dempen van de greppel. Volgens het besluit heeft het dempen van de greppel geen negatieve gevolgen voor de waterhuishouding ter plaatse van het perceel van [verzoeker].
6.     De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: StAB) verzocht om een deskundigenbericht uit te brengen. De StAB heeft op 26 september 2017 een deskundigenbericht uitgebracht. Daarin staat dat, omdat het sloten- en greppelpatroon in het gebied grotendeels is verwijderd en de afvoercapaciteit daarom aanzienlijk is verminderd, de kans op wateroverlast op het perceel van [verzoeker] bij langdurige regenval reëel is.
7.    De voorzieningenrechter van de Afdeling stelt vast dat de greppel is gedempt ter plaatse van de strook grond waaraan in het nu bestreden plan de bestemming "Recreatie-Verblijfsrecreatie" en de aanduiding "milieuzone-grondwaterbeschermingsgebied" is toegekend. In het voorheen voor deze strook geldende plan "Buitengebied 2009" was aan deze strook grond de bestemming "Bos" toegekend.
8.    De raad heeft ter zitting naar voren gebracht dat op grond van het thans bestreden plan "Buitengebied 2009, herziening groenstrook bungalowpark Hoge Hexel" voor het dempen van de greppel een omgevingsvergunning is vereist, omdat daarin aan de bestreden strook grond de aanduiding "milieuzone-grondwaterbeschermingsgebied" is toegekend. Volgens de raad dienen de belangen van [verzoeker], waaronder zijn belang bij het voorkomen van wateroverlast, bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het dempen van de greppel te worden betrokken. [verzoeker] heeft daarom geen spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening, aldus de raad.
Een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het dempen van de greppel is inmiddels ingediend, zo heeft de raad ter zitting naar voren gebracht.
9.    Artikel 12, lid 12.1, van de planregels van het voorheen geldende plan "Buitengebied 2009" luidde:
"De op de plankaart voor Bos aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. bos en/of dichte beplantingsstroken;
b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarden;
c. infrastructurele voorzieningen zoals deze bestonden op het tijdstip van de terinzagelegging van het plan;
d. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;
e. voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik, zoals wandel-, fiets- en ruiterpaden;
(...)
met daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde en werken, geen bouwwerken zijnde."
Lid 12.4.1 luidde:
"Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de in Bijlage 1 genoemde werken of werkzaamheden uit te voeren, indien en voor zover bij de van toepassing zijnde bestemming of aanduiding in de tabel een "A" is vermeld."
Lid 12.4.3 luidde:
"Van strijdig gebruik als bedoeld in artikel 3.16 lid 1 onder a Wet ruimtelijke ordening is geen sprake indien de waarden van deze gronden niet onevenredig worden geschaad, dan wel de mogelijkheid voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden verkleind."
In bijlage 1 was bij de bestemming "Bos" onder het dempen van sloten en greppels een A vermeld, zodat daarvoor een vergunning was vereist.
10.    Artikel 7, lid 7.1.1, van de planregels van het thans bestreden plan luidt:
"Ter plaatse van de aanduiding "milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied" geldt dat die gronden - naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) en aanduidingen - tevens bestemd zijn voor het behoud van de kwaliteit van het grondwater als onderdeel van de drinkwatervoorziening en voor de waterhuishouding, met daarbij behorende bouwwerken."
Lid 7.1.3 luidt:
"Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
(…)
f. het dempen van sloten en/of greppels;
(…).
b. (…)
c. Uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of van de werkzaamheden is in strijd met de bestemming indien daardoor dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen een onevenredige aantasting van de kwaliteit van het water kan plaatsvinden."
11.    In artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), is bepaald dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan is bepaald.
In het eerste lid, aanhef en onder c, is bepaald dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden in strijd met een bestemmingsplan.
In artikel 2.11, eerste lid, is bepaald dat de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, waaromtrent regels zijn gesteld in een bestemmingsplan, wordt geweigerd indien het werk of de werkzaamheid daarmee in strijd is.
In artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3˚, is bepaald dat, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de motivering een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
12.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3514,) volgt uit de artikelen 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, en 2.11, eerste lid, van de Wabo, dat indien een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden op grond van een bestemmingsplan is vereist, deze wordt geweigerd indien het uitvoeren daarvan in strijd is met de regels van dat bestemmingsplan. Uit dit stelsel vloeit voort dat geen ruimte bestaat om een omgevingsvergunning op andere gronden te weigeren.
13.     Uit artikel 7, lid 7.1.3, onder c, van de planregels volgt dat bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het dempen van de greppel moet worden getoetst of zich gevolgen voordoen waarbij een onevenredige aantasting van de kwaliteit van het water kan plaatsvinden. Wateroverlast ten gevolge van het dempen van de greppel is geen bij de vergunning te betrekken aspect.
14.    De voorzieningenrechter stelt vast dat het gebruik van de gronden als terrein bij de recreatiewoningen met de voorheen geldende bestemming "Bos" in strijd was. Het dempen van de greppel was ook in strijd met die bestemming omdat dat heeft plaatsgevonden ten behoeve van dat gebruik. Daarvoor was derhalve niet alleen een vergunning vereist op grond van het bepaalde in artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wabo, maar ook op grond van het bepaalde in het eerste lid onder c. Een omgevingsvergunning kan in dat geval op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3˚, alleen worden verleend, indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit waarbij die vergunning wordt verleend een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. Het belang van [verzoeker] bij het voorkomen van wateroverlast dient daar in ieder geval bij te worden betrokken.
15.    Door het toekennen van de bestemming "Recreatie-Verblijfsrecreatie" is het gebruik van de grond als terrein bij de recreatiewoningen echter niet meer in strijd met het plan, zodat daarvoor geen omgevingsvergunning meer is vereist op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo.
16.    Gelet op het voorgaande heeft [verzoeker] een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.
17.    Omdat op grond van de thans beschikbare informatie, in het bijzonder het onder 6 vermelde deskundigenbericht van de StAB, op voorhand niet is uit te sluiten dat er wateroverlast is dan wel zal optreden ter plaatse van het perceel van [verzoeker], ziet de voorzieningenrechter bij afweging van de betrokken belangen aanleiding de navolgende voorziening te treffen.
18.    De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Wierden van 26 september 2017, kenmerk Z 17 21930/RAA-17-01088, tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied 2009, herziening groenstrook bungalowpark Hoge Hexel";
II.    veroordeelt de raad van de gemeente Wierden tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.073,35 (zegge: duizenddrieënzeventig euro en vijfendertig cent), waarvan € 1.002,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III.    gelast dat de raad van de gemeente Wierden aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Duursma, griffier.
w.g. Michiels    w.g. Duursma
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2018
378.