201704744/1/R3.
Datum uitspraak: 8 augustus 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellante sub 1A], gevestigd te Heeg, gemeente Súdwest-Fryslân, [appellant sub 1B] en [appellant sub 1C], beiden wonend te Heeg, gemeente Súdwest-Fryslân,
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], beiden wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Súdwest-Fryslân,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 6 april 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "12 recreatiewoningen Gouden Boaijum te Heeg" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1A] en anderen en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante sub 1A] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 april 2018, waar [appellante sub 1A] en anderen, vertegenwoordigd door [appellant sub 1B], [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], bijgestaan door mr. S.P. Dalmolen, advocaat te Amsterdam, en de raad, vertegenwoordigd door G.L. de Jong en A. Donker, zijn verschenen. Voorts is [bedrijf], vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
Overwegingen
Toetsingskader
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Inleiding
2. Het plan maakt ten zuiden van de jachthaven Gouden Boaijum 12 te Heeg op het eiland Oer de Graft de bouw van 12 recreatiewoningen mogelijk. [appellante sub 1A] en anderen exploiteren de jachthaven. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] zijn eigenaren van gronden in de nabijheid van het plangebied.
Het beroep van [appellante sub 1A] en anderen
Strijd met raamovereenkomst
3. [appellante sub 1A] en anderen betogen dat ten onrechte in het laatste stuk openbaar gebied op het eiland Oer de Graft geen hotel en/of appartementencomplex en bijbehorende voorzieningen als een zwembad, sauna of tennisaccommodatie en restaurant worden gerealiseerd. Deze voorzieningen waren volgens hen gepresenteerd als voorwaarde voor het doorgaan van het plan voor Oer de Graft. [appellante sub 1A] en anderen stellen dat zij hun perceel hebben moeten inrichten als passantenhaven en een bijdrage aan de exploitatie hebben moeten betalen. Zij stellen voorts door het niet realiseren van de voorzieningen omzet mis te lopen. Bovendien is de jachthaven volgens hen zonder de voorzieningen niet exploitabel. Dit is volgens hen in strijd met de raamovereenkomst en de verwachtingen die zij daaraan kunnen ontlenen.
3.1. Anders dan [appellante sub 1A] en anderen betogen, brengen de raamovereenkomst en het feit dat de gemeente daarbij partij is niet mee dat ten behoeve van derden rechtens te honoreren verwachtingen zijn gewekt dat de gemeente onder alle omstandigheden naleving van hetgeen daarin is opgenomen zal bevorderen. Door thans een plan vast te stellen dat volgens [appellante sub 1A] afwijkt van de raamovereenkomst heeft de raad derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel jegens [appellante sub 1A] en anderen gehandeld.
Voor zover [appellante sub 1A] en anderen betogen dat de raad rekening diende te houden met toekomstige ontwikkelingen in de vorm van een hotel en/of appartementencomplex en bijbehorende voorzieningen als een zwembad, sauna, tennisaccommodatie en restaurant binnen het plangebied, overweegt de Afdeling dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting niet blijkt dat er concrete plannen waren om de gronden aldaar daarvoor te gebruiken. Dat [appellante sub 1A] en anderen in het kader daarvan kosten hebben gemaakt, maakt niet dat de raad aan de gronden niet in redelijkheid de bestemming "Recreatie - Recreatiewoningen" heeft kunnen toekennen.
Wat betreft de gestelde schade overweegt de Afdeling dat - al aangenomen dat sprake is van een wijziging van het planologische regime, waardoor [appellante sub 1A] en anderen in een nadeliger positie zijn komen te verkeren - [appellante sub 1A] en anderen niet aannemelijk hebben gemaakt dat deze zodanig zal zijn dat de raad hieraan in redelijkheid een doorslaggevend gewicht had moeten toekennen.
Het betoog faalt.
Parkeerplaatsen
4. [appellante sub 1A] en anderen voeren aan dat ten onrechte niet is gegarandeerd dat openbare parkeerplaatsen worden gerealiseerd en dat deze plaatsen toegankelijk zijn voor de bezoekers van de jachthaven.
4.1. Aan de gronden van het plangebied is de bestemming "Recreatie - Recreatiewoning" toegekend.
Artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder j, van de planregels luidt: "De voor Recreatie - Recreatiewoning" aangewezen gronden zijn bestemd voor: parkeervoorzieningen, met dien verstande dat ten minste 1 parkeerplaats per recreatiewoning op eigen erf en 11 parkeerplaatsen aan de noordzijde van de recreatiewoningen dienen te worden gerealiseerd; de overige parkeerplaatsen zijn voor algemeen gebruik."
4.2. Artikel 3, lid 3.1, van de planregels maakt de aanleg van parkeervoorzieningen mogelijk. In de plantoelichting is vermeld dat in het noordoosten van het plangebied 58 parkeerplaatsen zijn voorzien. Van de nieuw te realiseren parkeerplaatsen zijn er 11 ten behoeve van de nieuwe recreatiewoningen. Met de parkeerplaatsen die op het eigen erf van de recreatiewoningen zijn voorzien wordt voldaan aan de parkeernorm van de CROW. De overige parkeerplaatsen zullen een functie hebben als openbare voorziening voor de wijdere omgeving. Het plangebied voorziet in voldoende ruimte voor de realisatie van de parkeerplaatsen. Artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder j, van de planregels bepaalt dat, afgezien van elf parkeerplaatsen voor de recreatiewoningen, de parkeerplaatsen voor algemeen gebruik zijn. Het bestemmingsplan voorziet in de parkeerbehoefte ten behoeve van de 11 recreatiewoningen. Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat in het plan de aanleg van openbare parkeerplaatsen moet worden gewaarborgd. Overigens hebben de raad en de ontwikkelaar ter zitting uitdrukkelijk verklaard dat het inrichtingsplan vastligt, dat het zal worden uitgevoerd zoals afgebeeld in de plantoelichting en zal voorzien in openbare parkeerplaatsen.
Het betoog faalt.
Akoestisch onderzoek
5. [appellante sub 1A] en anderen voeren aan dat in het akoestisch onderzoek "Onderzoek geluidstechnische aspecten bestemmingsplan 12 recreatiewoningen Gouden Boaijum te Heeg" van Noordelijk Akoestisch Adviesburo BV van 23 april 2013, dat als bijlage 6 bij de plantoelichting is opgenomen (hierna: het akoestisch onderzoek), ten onrechte is uitgegaan van een afstand van 25 m tot de jachthaven. Zij stellen dat deze afstand slechts 6 m bedraagt.
5.1. De raad stelt dat ten noorden, oosten en noordwesten in de directe omgeving van het plangebied verschillende jachthavens zijn gevestigd. De raad stelt dat op basis van de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten een richtafstand van ten minste 50 m tussen deze bedrijven en woningen gewaarborgd moet worden. De raad stelt dat in gemengde gebieden echter een kleinere afstand mogelijk is. Het plangebied en de directe omgeving kunnen volgens de raad als gemengd gebied worden aangemerkt. In dat geval moet volgens de raad in beginsel een richtafstand van ten minste 30 m gewaarborgd worden. De afstand tot de perceelgrens is volgens de raad echter minder dan 10 m. Dit betekent volgens de raad dat geluidhinder mogelijk is vanwege de jachthavens. De raad heeft daarom een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Daaruit blijkt volgens de raad dat bij een maximale representatieve bedrijvigheid sprake is van een acceptabele geluidssituatie.
5.2. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 11 april 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW1609 het besluit van 30 november 2010 tot vaststelling van het bestemmingsplan "12 recreatiewoningen Gouden Boaijum te Heeg" onder meer vernietigd omdat de raad niet op basis van akoestisch onderzoek aannemelijk heeft gemaakt dat de hinder ter plaatse van de voorziene recreatiewoningen niet onevenredig belastend zal zijn. Ter zitting is vastgesteld dat de afstand tussen de recreatiewoningen en de jachthaven gering is. In het akoestisch onderzoek is de geluidbelasting vanwege de jachthaven op de nieuwe recreatiewoningen onderzocht. Voor de beoordeling is aangesloten bij de geluidvoorschriften die op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer gelden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en het maximale geluidniveau vanwege de inrichting op de gevel van woningen in de dag-, avond- en nachtperiode van onderscheidenlijk 50, 45 en 40 dB(A) en 70, 65 en 60 dB(A). Er is uitgegaan van een maximale representatieve bedrijfssituatie, waarbij de aanwezige geluidbronnen in bedrijf zijn. Volgens het akoestisch onderzoek wordt voldaan aan de grenswaarden. In het akoestisch onderzoek is uitgegaan van de geluidbelasting vanwege de daadwerkelijke geluidbronnen in de inrichting in een maximale representatieve bedrijfssituatie op de gevel van de woningen. Onderkend is daarbij dat de grens van de inrichting dichterbij de recreatiewoningen ligt dan 25 m. In hetgeen [appellante sub 1A] en anderen hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding om aan de juistheid van de bevindingen van het akoestisch onderzoek te twijfelen. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat sprake is van een acceptabel geluidniveau. Het betoog faalt.
Verordening Romte
6. [appellante sub 1A] en anderen betogen dat het plangebied in stedelijk gebied als bedoeld in de Verordening Romte Fryslân 2014 is gelegen. Zij voeren aan dat de bouw van recreatiewoningen daar niet is toegestaan.
6.1. De raad stelt dat Heeg als recreatiekern is aangemerkt. Recreatiekernen hebben volgens de raad, naast een taak voor uitbreiding en vernieuwing van bestaande voorzieningen, met name een taak voor de opvang van nieuwe voorzieningen in de sfeer van verblijfsrecreatie. Het plan voorziet in 12 nieuw te bouwen recreatiewoningen. Het is dus gericht op verblijfsrecreatie en niet in strijd met de Verordening Romte Fryslân 2014, aldus de raad.
6.2. Artikel 1.76 van de Verordening Romte Fryslân 2014 definieert recreatiekern als volgt: "een stedelijk of regionaal centrum als bedoeld in de provinciale structuurvisie, een recreatiekern als bedoeld in de provinciale structuurvisie, te weten Appelscha, Akkrum, Bakkeveen, Earnewâld, Echtenerbrug/Delfstrahuizen, Heeg, Hindeloopen, Holwerd, Idskenhuizen, Koudum, Langweer, Noordwolde, Oldeberkoop, Oosterzee, Oostmahorn, Oudega (gemeente Súdwest Fryslân), Oudemirdum, Sloten, Stavoren, Terherne, Wergea, Woudsend, alsmede de kernen Birdaard, Oudega (gemeente Smallingerland) en Witmarsum."
6.3. Artikel 5.1.2 van de Verordening Romte Fryslân 2014 luidt: "In een ruimtelijk plan kan een nieuw complex van recreatiewoningen uitsluitend worden toegestaan in, aansluitend aan of nabij een recreatiekern, tot een maximum aantal van 50 recreatiewoningen."
6.4. Op de kaart 5 bij de Verordening Romte Fryslân 2014 is aan het plangebied de aanduiding "recreatiekern" toegevoegd.
6.5. De Afdeling stelt vast dat het plangebied weliswaar in bestaand stedelijk gebied is gelegen, maar ook in een recreatiekern. Artikel 5.1.2 van de Verordening Romte Fryslân 2014 maakt de bouw van maximaal 50 recreatiewoningen in, aansluitend aan of nabij een recreatiekern mogelijk. De bouw van 12 recreatiewoningen is op deze locatie niet in strijd met de Verordening Romte Fryslân 2014. Anders dan [appellante sub 1A] en anderen betogen bevat de Verordening Romte Fryslân 2014 geen bepaling die de bouw van recreatiewoningen in bestaand stedelijk gebied verbiedt.
Het betoog faalt.
Het beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B]
Privaatrechtelijke belemmeringen
7. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] voeren aan dat het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en niet uitvoerbaar is, omdat de in het plan voorziene recreatiewoningen wegens privaatrechtelijke belemmeringen geen toegang zullen hebben tot het openbaar vaarwater. Zij betogen dat voor het bereiken van openbaar vaarwater gebruik moet worden gemaakt van het water boven een perceel grond dat hun eigendom is. Zij geven aan dat zij een exclusieve bevoegdheid hebben tot gebruik van het water boven hun grond en dat zij het gebruik van het water door anderen zullen verbieden. Zij stellen dat uit de akte van levering uit 2007 waarmee zij eigenaar zijn geworden van het perceel, blijkt dat op hun perceel geen erfdienstbaarheid is gevestigd. Volgens [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] zijn de aktes van levering uit 1997, waarop de raad zich heeft beroepen, niet relevant. Daartoe voeren zij aan dat de daarin vermelde erfdienstbaarheid geen betrekking heeft op hun perceel en niet is gevestigd ten behoeve van de percelen waar de recreatiewoningen zijn voorzien. Zelfs indien wel sprake zou zijn van een erfdienstbaarheid op hun perceel en ten behoeve van de percelen waarop de recreatiewoningen zijn voorzien, zou sprake zijn van een onaanvaardbare aanmerkelijke verzwaring van de erfdienstbaarheid, aldus [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B].
7.1. De Afdeling stelt voorop dat eigendomsverhoudingen uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening in beginsel niet van doorslaggevende betekenis zijn. Hieraan kan slechts betekenis toekomen, indien privaatrechtelijke verhoudingen van een dusdanig evident belemmerende aard zijn dat in verband daarmee de realisering van het bestemmingsplan binnen de planperiode niet aannemelijk is. Daarvan is in dit geval geen sprake. De vraag of op het waterperceel van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] een erfdienstbaarheid rust ten behoeve van de percelen waarop de recreatiewoningen zijn voorzien, hangt immers af van de interpretatie van de verschillende leveringsakten, wat tot het domein behoort van de civiele rechter.
Het betoog faalt.
8. De beroepen zijn ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, voorzitter, en mr. H. Bolt en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Bijleveld, griffier.
w.g. Kranenburg
voorzitter De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2018
433.