ECLI:NL:RVS:2018:2579

Raad van State

Datum uitspraak
1 augustus 2018
Publicatiedatum
1 augustus 2018
Zaaknummer
201706653/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Helder
  • P.M.M. van Zanten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen wijziging eigen bijdrage rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een besluit van de raad voor rechtsbijstand, waarbij zijn eigen bijdrage in de kosten voor verleende rechtsbijstand is gewijzigd vastgesteld op € 744,00. Dit besluit dateert van 1 juni 2016. [Appellant] heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, waarna de raad op 28 november 2016 heeft besloten de invordering stop te zetten. De rechtbank Oost-Brabant heeft op 28 juni 2017 het beroep van [appellant] tegen de beslissing van de raad niet-ontvankelijk verklaard, wat heeft geleid tot het hoger beroep bij de Raad van State.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de brief van 28 november 2016 niet kan worden aangemerkt als een besluit op bezwaar. [Appellant] had in zijn bezwaar een beroep gedaan op zwaarwegende omstandigheden, maar de raad heeft in zijn brief geen heroverweging van het eerdere besluit gedaan. De rechtbank heeft terecht geconcludeerd dat de stopzetting van de invordering niet betekent dat er een herbeoordeling van de eigen bijdrage heeft plaatsgevonden.

Uiteindelijk heeft de Raad van State het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 1 augustus 2018.

Uitspraak

201706653/1/A2.
Datum uitspraak: 1 augustus 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 28 juni 2017 in zaak nr. 17/98 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 1 juni 2016 heeft de raad de eigen bijdrage van [appellant] in de kosten voor verleende rechtsbijstand gewijzigd vastgesteld op een bedrag van € 744,00.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 28 november 2016 heeft de raad aan [appellant] bericht dat hij heeft besloten de invordering stop te zetten.
Bij uitspraak van 28 juni 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Met toestemming van partijen is afgezien van een behandeling van de zaak ter zitting.
Overwegingen
1.    Bij besluit van 8 februari 2013 is aan [appellant] een toevoeging toegekend, waarbij hem op grond van zijn verzamelinkomen een eigen bijdrage is opgelegd van € 77,00. Dit verzamelinkomen was op dat moment door de Belastingdienst nog niet definitief vastgesteld. Vervolgens heeft de raad op grond van artikel 34a van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb) een hercontrole uitgevoerd. Uit die hercontrole is gebleken dat de hoogte van het definitief vastgestelde verzamelinkomen van [appellant] tot een hogere eigen bijdrage leidt. In het besluit van 1 juni 2016 is vermeld dat [appellant] het verschil tussen € 77,00 en € 744,00, zijnde € 667,00, aan de raad moet betalen.
Bij brief van 13 juli 2016 heeft [appellant] daartegen bezwaar gemaakt. Bij brief van 29 augustus 2016 heeft hij de gronden van zijn bezwaar aangevoerd en daarbij een beroep gedaan op zwaarwegende omstandigheden als bedoeld in artikel 34f, tweede lid. Bij het besluit van 28 november 2016 heeft de raad [appellant] meegedeeld dat op grond van zwaarwegende omstandigheden wordt afgezien van invordering. Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld bij de rechtbank.
2.    De rechtbank heeft geoordeeld dat de brief van 28 november 2016 niet kan worden aangemerkt als een besluit op bezwaar. Er wordt niet alleen niet besloten op de grondslag van het bezwaar, evenmin bevat de brief een conclusie over de houdbaarheid van het in het primaire besluit ingenomen standpunt dat er een hoger bedrag aan eigen bijdrage verschuldigd is, aldus de rechtbank.
3.    [appellant] betoogt dat de raad in de brief van 28 november 2016 op zijn verzoek heeft besloten tot peiljaarverlegging, met als gevolg de stopzetting van de invordering. De raad heeft in deze brief wel degelijk besloten op de grondslag van zijn bezwaar door middel van de toegepaste peiljaarverlegging, terwijl ook duidelijk besloten is, dat op basis van de toegepaste peiljaarverlegging geen hoger bedrag meer aan eigen bijdrage verschuldigd was, om welke reden de invordering werd stopgezet, aldus [appellant].
3.1.    In bezwaar heeft [appellant] een beroep gedaan op zwaarwegende omstandigheden als bedoeld in artikel 34f, tweede lid, van de Wrb. In het besluit van 28 november 2016 heeft de raad met toepassing van artikel 34f, tweede lid, op grond van zwaarwegende omstandigheden afgezien van de invordering. Dit besluit houdt geen heroverweging in van het besluit na hercontrole van 1 juni 2016. Naar aanleiding van de aangevallen uitspraak heeft de raad alsnog een besluit op het tegen dat besluit ingediende bezwaar genomen. Tegen dat besluit heeft [appellant] beroep bij de rechtbank ingesteld.
De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het besluit van 28 november 2016 niet kan worden aangemerkt als een besluit op bezwaar.
Het betoog faalt.
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.
w.g. Helder    w.g. Van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2018
97.