201707929/1/A1.
Datum uitspraak: 1 augustus 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend te Bavel, gemeente Breda,
2. het coIlege van burgemeester en wethouders van Breda,
3. [appellant sub 2], wonend te Bavel,
appellanten,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 24 augustus 2017 in zaak nrs. 17/5322 en 17/3927 in het geding tussen:
[appellant sub 1]
en
het college van burgemeester en wethouders van Breda.
Procesverloop
Bij besluit van 29 november 2016 heeft het college aan [appellant sub 2] omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een woning op het perceel kadastraal bekend gemeente Nieuw Ginneken, sectie K, nummer 5959 (hierna: het perceel).
Bij besluit van 20 april 2017 heeft het college het door [appellant sub 1] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard voor zover het is gericht tegen de in strijd met het bestemmingsplan te realiseren berging en werkkamer, alsnog omgevingsvergunning verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan voor de berging en de werkkamer en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 augustus 2017 heeft de rechtbank het door [appellant sub 1] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 20 april 2017 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant sub 1] hoger beroep ingesteld. Het college en [appellant sub 2] hebben voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.
Het college en [appellant sub 2] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant sub 1] heeft een zienswijze gegeven op het voorwaardelijk incidenteel beroep van het college en [appellant sub 2]. [appellant sub 1] heeft voorts een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juli 2018, waar [appellant sub 1], het college, vertegenwoordigd door mr. drs. R.M.J.F. Meeuwis, M.J.J.G. Buijs en G.A.M Mol en [appellant sub 2], bijgestaan door [gemachtigde], zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Het perceel dat plaatselijk bekend is als Daalakkerbos ongenummerd ([locatie 1]) is gelegen naast het perceel van [appellant sub 1], plaatselijk bekend als Daalakkerbos ongenummerd ([locatie 2]). Het perceel is een hoekperceel dat zowel aan de noordzijde als de oostzijde grenst aan de openbare weg Daalakkerbos. [appellant sub 1] vreest als gevolg van de situering van de woning ten opzichte van zijn perceel hinder en schade te ondervinden. Meer in het bijzonder heeft [appellant sub 1] bezwaar tegen een vergunde blinde muur van circa 3 m hoog en circa 7,55 m lang die is gesitueerd op de perceelgrens tussen zijn perceel en het perceel van [appellant sub 2], ter hoogte van zijn oprit.
Beoordeling van het hoger beroep
2. Op het perceel rust ingevolge het bestemmingsplan "Roosbergseweg Noord, herziening Roosbergseweg West" de bestemming "Wonen". Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het bouwplan met betrekking tot de berging/bijkeuken en de werkkamer in strijd is met de voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen geldende minimale afstand van 3 m tot de voorgevel en dat het bouwplan voor het overige in overeenstemming met dit bestemmingsplan is. Voor zover sprake is van strijd met het bestemmingsplan heeft het college bij besluit van 20 april 2017 met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2˚, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), gelezen in samenhang met artikel 4, aanhef en onderdeel 1, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor), omgevingsvergunning verleend voor het bouwplan.
3. Artikel 1 van het bestemmingsplan luidt:
"In deze regels wordt verstaan onder:
[..]
1.43 Hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie en afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
[..]
1.52 Patiowoning
Een woning hoofdzakelijk bestaande uit één grondgebonden woonlaag, met een binnentuin;
[..]
1.58 Voorgevel
De naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;
[..]
1.60 Vrijstaande woning
Een woning waarvan het hoofdgebouw losstaat van de zijdelingse bouwperceelgrenzen."
Artikel 4 luidt:
[..]
4.1 De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, met dien verstande dat kamerverhuur niet is toegestaan;
[..]
4.2.1 Op of in de voor 'Wonen' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd die ten diensten komen van de bestemming, met dien verstande dat:
[..]
b. uitsluitend vrijstaande woningen mogen worden opgericht;
[..]
4.2.2
[..]
b. De afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrenzen bedraagt minimaal 3 meter.
[..]"
4. [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het besluit van 20 april 2017 in stand heeft gelaten. Volgens [appellant sub 1] heeft de rechtbank miskend dat de voorziene woning in strijd is met artikel 4.2.1, aanhef en onder b, en artikel 4.2.2, onder b, van de planregels. Hij voert daartoe aan dat de woning niet kan worden aangemerkt als een vrijstaande woning als bedoeld in artikel 4.2.1, aanhef en onder b, van de planregels, maar een patiowoning betreft die niet is toegestaan, en dat de zijgevel van die woning is voorzien tegen zijn perceelgrens, hetgeen in strijd is met artikel 4.2.2, onder b, van de planregels. Volgens [appellant sub 1] heeft de rechtbank voorts de grens tussen zijn perceel en het onderhavige perceel ten onrechte aangemerkt als achterste perceelgrens en betreft het een zijdelingse perceelgrens. [appellant sub 1] wijst er op dat per abuis in de planregels de voorgeveloriëntatie, te weten gericht op het bos, niet is opgenomen. De noordgevel die is gericht op het bos is de belangrijkste gevel en moet als voorgevel in de zin van artikel 1.58, van de planregels aangemerkt worden. De rechtbank heeft volgens hem ten onrechte overwogen dat aan de toelichting van het bestemmingsplan in deze geen betekenis toekomt, terwijl in deze toelichting tot uitdrukking is gebracht dat de voorgevel van de woonpercelen niet alleen moet zijn georiënteerd op de weg maar ook op het bos en dat betekent volgens [appellant sub 1] dat de noordgevel van de woning van [appellant sub 2] de voorgevel is en niet de oostgevel.
4.1. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het college op grond van een juiste uitleg van de planregels de oostgevel van het perceel van [appellant sub 2] terecht als de voorgevel van het hoofdgebouw als bedoeld in artikel 1.58 van de planregels heeft aangemerkt. Omdat het perceel Daalakkerbos ongenummerd ([locatie 1]) een hoekperceel is en aan twee kanten wordt omgeven door de weg is, gelet op het bepaalde in artikel 1.58 van de planregels, van belang welke van de twee gevels door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt. Gelet op zijn dubbele bouwlaag en de aanwezigheid van de entree/voordeur dient de oostgevel als belangrijkste gevel als bedoeld in artikel 1.58 van de planregels te worden aangemerkt. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat de door het college gegeven uitleg aan artikel 1.58 juist is en dat daarin de door [appellant sub 1] bepleite uitleg niet kan worden gelezen. De verwijzing van [appellant sub 1] naar de verkoopbrochures en het kavelpaspoort kan hem niet baten omdat deze documenten geen deel uitmaken van de planregels. Ook het beroep van [appellant sub 1] op de plantoelichting, wat daar ook van zij, leidt niet tot een ander oordeel. Een plantoelichting maakt geen deel uit van het bestemmingsplan en de regels van het plan. De plantoelichting kan weliswaar meer inzicht geven in de bedoeling van de planwetgever indien de bestemming en de bijbehorende voorschriften waaraan moet worden getoetst op zichzelf noch in hun onderlinge samenhang duidelijk zijn, maar die situatie doet zich hier gelet op de slechts voor één uitleg vatbare tekst van artikel 1.58 niet voor. Evenmin leidt het feit dat, naar [appellant sub 1] stelt, in de ambtelijke voorbereiding van de procedure die heeft geleid tot het besluit van 29 november 2016 enige tijd is uitgegaan van een andere gevel als hoofdgevel tot een ander oordeel. Het bestemmingsplan en de daarvan deel uit makende planregels zijn beslissend voor de vraag of een omgevingsvergunning kan worden verleend.
4.2. Voor zover [appellant sub 1] stelt dat de woning een patiowoning betreft leidt dat evenmin tot een ander oordeel. Niet valt in te zien dat een patiowoning geen vrijstaande woning zou kunnen zijn en de planregels bepalen niet dat een patiowoning ter plaatse niet is toegestaan.
4.3. De rechtbank heeft de perceelgrens tussen de bouwpercelen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] daarom terecht aangemerkt als de achterste perceelgrens en de twee andere perceelgrenzen in verband daarmee terecht aangemerkt als zijdelingse perceelgrenzen. Hiervan uitgaande is er geen strijd met artikel 4.2.1, aanhef en onder b, van de planregels. Nu de perceelgrens met het perceel van [appellant sub 1] de achterste perceelgrens is, bestaat er evenmin strijd met artikel 4.2.2, onder b, van de planregels.
Het betoog faalt.
5. [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de voorziene woning in strijd is met redelijke eisen van welstand.
5.1. De rechtbank heeft overwogen dat het bouwplan is voorgelegd aan en beoordeeld door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (hierna: de welstandscommissie). Op 26 oktober 2016 heeft de welstandscommissie een positief advies uitgebracht. Hetgeen door [appellant sub 1] is aangevoerd heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gegeven voor het oordeel dat het advies onzorgvuldig tot stand is gekomen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van het aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde advies. In het door [appellant sub 1] overgelegde advies van adviesbureau Rho van 9 augustus 2017 heeft de rechtbank, gelet op de reactie van de adviseur ruimtelijke ontwikkeling G.A.M. Mol van 11 augustus 2017, geen aanknopingspunten gevonden voor een andersluidend oordeel. Het college heeft zich volgens de rechtbank terecht op het advies van 26 oktober 2016 gebaseerd. Voor zover de bezwaren van [appellant sub 1] de strekking hebben dat de welstandsbeoordeling zou moeten verhinderen dat een woning van deze omvang en op deze plek mag worden opgericht heeft de rechtbank overwogen dat een welstandsadvies volgens vaste rechtspraak de bouwmogelijkheden van het bestemmingsplan niet mag beperken.
5.2. Het college heeft verwezen naar het positieve advies dat op 26 oktober 2016 door de welstandscommissie is uitgebracht. Op 20 september 2016 heeft de welstandscommissie een schetsplan voor het bouwwerk beoordeeld aan de hand van de beleidsregels zoals vastgelegd in de welstandsnota "Veranderende welstand" en is tot het oordeel gekomen dat het schetsplan voldoet aan redelijke eisen van welstand. Dat oordeel is in het advies van 26 oktober 2016 gehandhaafd. Het college heeft ter zitting toegelicht dat in de welstandsnota geen specifieke welstandscriteria voor dit gebied zijn opgenomen.
5.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 3 oktober 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX8987) mag het college, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het algemeen bestuur dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria. In het advies van Rho wordt met betrekking tot redelijke eisen van welstand uitsluitend gesteld dat het, gelet op de kleinschaligheid van het hofje woningen waar het perceel deel van uitmaakt en de recent ontwikkelde referentieprojecten in de nabijheid van het bouwplan waar geen bijzondere voorgevelverdraaiingen voorkomen, stedenbouwkundig onverantwoord is dat de woning een andere voorgeveloriëntatie heeft dan een oriëntatie gericht op het tegenovergelegen bos. De welstandscommissie toetst het bouwplan evenwel aan de hand van de criteria in de welstandsnota aan redelijke eisen van welstand en heeft zich daarbij in beginsel te richten naar de bouwmogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt. Het draaien van de voorgevel en de situering van de woning ten opzichte van het perceel van [appellant sub 1] en het bos, is, zoals hiervoor is overwogen, in overeenstemming met het bestemmingsplan. Voor het overige blijkt uit het advies van Rho niet dat sprake is van een bouwplan dat niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Onder deze omstandigheden is niet gebleken dat het college zich niet op basis van het welstandsadvies op het standpunt heeft kunnen stellen dat de voorziene woning voldoet aan redelijke eisen van welstand.
Het betoog faalt.
6. Voor zover [appellant sub 1] betoogt dat wordt gebouwd in afwijking van de omgevingsvergunning betreft dit een handhavingskwestie die niet in deze procedure aan de orde is.
7. [appellant sub 1] heeft voor het overige volstaan met een verwijzing naar hetgeen hij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd. Hij heeft niet betoogd, dat en waarom de desbetreffende overwegingen van de rechtbank onjuist, dan wel onvolledig zijn. Het aangevoerde kan daarom niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden.
Beoordeling van de voorwaardelijk incidenteel hoger beroepen
8. Het college en [appellant sub 2] hebben incidenteel hoger beroep ingesteld onder de voorwaarde dat het hoger beroep van [appellant sub 1] gegrond is. Nu dat hoger beroep, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ongegrond zal worden verklaard, is deze voorwaarde niet vervuld en zijn de incidenteel hoger beroepen van het college en [appellant sub 2] vervallen. Aan een inhoudelijke bespreking ervan komt de Afdeling derhalve niet toe.
Conclusie
9. Het hoger beroep van [appellant sub 1] is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. E.A. Minderhoud en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Kos
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2018
580.