ECLI:NL:RVS:2018:2565
Raad van State
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- G.M.H. Hoogvliet
- L.S. Kors
- Rechtspraak.nl
Bestuursdwang en kostenverhaal bij overtreding Afvalstoffenverordening
In deze zaak heeft de Raad van State op 1 augustus 2018 uitspraak gedaan over een beroep van een appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het college had op 20 juni 2017 besloten om spoedeisende bestuursdwang toe te passen, omdat de appellant op 15 juni 2017 in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 huishoudelijke afvalstoffen had aangeboden naast een ondergrondse restafvalcontainer (ORAC). De kosten van deze bestuursdwang, ter hoogte van € 126,00, werden voor rekening van de appellant gesteld.
De appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar op 29 augustus 2017 ongegrond. Hierop heeft de appellant beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 24 juli 2018 heeft de Afdeling de zaak behandeld, waarbij de appellant en een vertegenwoordiger van het college aanwezig waren.
De appellant betoogde dat hij niet op de hoogte was van de regels omtrent het aanbieden van huisvuil en dat hij niet wist dat hij de doos niet naast de ORAC mocht plaatsen. Hij verwees naar het feit dat er regelmatig huisvuil naast de ORAC ligt en dat hij bij zijn verhuizing naar Den Haag geen informatie had ontvangen over de geldende regels. Het college had in zijn besluit verwezen naar een sticker op de klep van de inzamelvoorzieningen, maar de appellant stelde dat deze sticker pas na de overtreding was aangebracht.
De Raad van State oordeelde dat de appellant verantwoordelijk is voor zijn eigen kennis van de regels en dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat de kosten van de bestuursdwang voor zijn rekening komen. Het beroep van de appellant werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.