ECLI:NL:RVS:2018:2565

Raad van State

Datum uitspraak
1 augustus 2018
Publicatiedatum
1 augustus 2018
Zaaknummer
201707565/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.M.H. Hoogvliet
  • L.S. Kors
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en kostenverhaal bij overtreding Afvalstoffenverordening

In deze zaak heeft de Raad van State op 1 augustus 2018 uitspraak gedaan over een beroep van een appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het college had op 20 juni 2017 besloten om spoedeisende bestuursdwang toe te passen, omdat de appellant op 15 juni 2017 in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 huishoudelijke afvalstoffen had aangeboden naast een ondergrondse restafvalcontainer (ORAC). De kosten van deze bestuursdwang, ter hoogte van € 126,00, werden voor rekening van de appellant gesteld.

De appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar op 29 augustus 2017 ongegrond. Hierop heeft de appellant beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 24 juli 2018 heeft de Afdeling de zaak behandeld, waarbij de appellant en een vertegenwoordiger van het college aanwezig waren.

De appellant betoogde dat hij niet op de hoogte was van de regels omtrent het aanbieden van huisvuil en dat hij niet wist dat hij de doos niet naast de ORAC mocht plaatsen. Hij verwees naar het feit dat er regelmatig huisvuil naast de ORAC ligt en dat hij bij zijn verhuizing naar Den Haag geen informatie had ontvangen over de geldende regels. Het college had in zijn besluit verwezen naar een sticker op de klep van de inzamelvoorzieningen, maar de appellant stelde dat deze sticker pas na de overtreding was aangebracht.

De Raad van State oordeelde dat de appellant verantwoordelijk is voor zijn eigen kennis van de regels en dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat de kosten van de bestuursdwang voor zijn rekening komen. Het beroep van de appellant werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201707565/1/A1.
Datum uitspraak: 1 augustus 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 20 juni 2017 heeft het college zijn beslissing om op 15 juni 2017 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 126,00) voor rekening van [appellant] komt.
Bij besluit van 29 augustus 2017 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 juli 2018, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door S.E. el Boustati, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een doos die op 15 juni 2017 ter hoogte van de [locatie] is aangetroffen naast de daar aanwezige ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC). Niet in geschil is dat [appellant] de doos in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 heeft aangeboden.
2.    [appellant] betoogt dat het college er in redelijkheid van had moeten afzien te bepalen dat de kosten voor zijn rekening komen. Daartoe voert hij aan dat hij niet wist dat hij de doos niet naast de ORAC mocht plaatsen, aangezien er met regelmaat huisvuil naast de ORAC ligt en hij, toen hij van Antwerpen naar Den Haag is verhuisd, geen informatie heeft ontvangen over de regels omtrent het aanbieden van huisvuil. Volgens hem verwijst het college in het besluit van 29 augustus 2017 ten onrechte naar een sticker op de klep van de meeste inzamelvoorzieningen waarop met een pictogram zou zijn aangegeven hoe deze gebruikt moet worden en waarop zou staan dat de kosten van het verwijderen van het huisvuil op de overtreder worden verhaald, terwijl deze sticker pas op 8 september 2017 is aangebracht.
2.1.    Artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht luidt: "De toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen."
2.2.     De omstandigheid dat [appellant], naar hij stelt, niet wist dat hij geen huisvuil naast de ORAC mocht plaatsen, doet er niet aan af dat het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 is om huisvuil naast een ORAC aan te bieden. De omstandigheid dat hij dat niet wist, komt voor zijn eigen risico. De argumenten die hij daarvoor aanvoert, geven dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen bepalen dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang voor zijn rekening komt.
Het betoog faalt.
3.    Het beroep is ongegrond.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.
w.g. Hoogvliet    w.g. Kors
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2018
687.