ECLI:NL:RVS:2018:2543

Raad van State

Datum uitspraak
1 augustus 2018
Publicatiedatum
1 augustus 2018
Zaaknummer
201705887/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke geschil over plaatsingsplan ondergrondse restafvalcontainers in Utrecht

In deze zaak gaat het om een beroep van de Vereniging van Eigenaars van het gebouw Karel Doormanlaan 1 tot en met 56 te Utrecht tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht. Het college heeft op 18 oktober 2016 een plaatsingsplan vastgesteld voor ondergrondse restafvalcontainers (ORAC's) in de wijk Zeelheldenbuurt te Utrecht. De Vereniging is van mening dat de gekozen locatie voor de ORAC's aan de Karel Doormanlaan ongeschikt is en heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college, dat op 4 juli 2017 ongegrond is verklaard. De Vereniging heeft vervolgens beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 23 mei 2018 behandeld. De Vereniging betoogt dat de locatie niet goed bereikbaar is voor de huishoudens die gebruik moeten maken van de ORAC's en dat de verkeersveiligheid in het geding is. Het college heeft echter gesteld dat de locatie voldoet aan de criteria voor plaatsing en dat de loopafstanden aanvaardbaar zijn. De Afdeling oordeelt dat het college in redelijkheid tot de keuze voor deze locatie heeft kunnen komen, gezien de omstandigheden in de wijk en de criteria die zijn gehanteerd.

De Afdeling concludeert dat het beroep van de Vereniging ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, en is openbaar uitgesproken op 1 augustus 2018.

Uitspraak

201705887/1/A1.
Datum uitspraak: 1 augustus 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
Vereniging van Eigenaars van het gebouw Karel Doormanlaan 1 tot en met 56 te Utrecht, gevestigd te Utrecht (hierna: de Vereniging),
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 18 oktober 2016 heeft het college het plaatsingsplan vastgesteld voor de plaatsing van ondergrondse restafvalcontainers (hierna: ORAC's) in de wijk Zeelheldenbuurt te Utrecht.
Bij besluit van 4 juli 2017 heeft het college het door de Vereniging hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft de Vereniging beroep ingesteld.
De Vereniging heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 mei 2018, waar de Vereniging, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. S. Gangabisoensingh, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    Het besluit van 18 oktober 2016 voorziet onder meer in plaatsing van twee ORAC's aan de Karel Doormanlaan aan de overzijde van de ingang van de woningen nrs. 23 tot en met 28 te Utrecht (locatie 120; hierna: de locatie). De locatie is aangewezen met het oog op de inzameling van restafval van huishoudens aan het zuidelijke deel van de Willem Barentzstraat en een deel van de Biltstraat. De inzameling van restafval van huishoudens aan de Karel Doormanlaan gebeurt op andere wijze dan met ORAC's. Aan de keuze voor de locatie ligt onder meer ten grondslag dat volgens het college in de Willem Barentzstraat geen geschikte locaties voor de plaatsing van ORAC's kunnen worden gevonden.
De locatie bevindt zich nabij de woningen van leden van de Vereniging. De Vereniging kan zich niet met het aanwijzen van deze locatie verenigen.
Situering locatie
2.    De Vereniging betoogt dat uit de feitelijke plaatsing van afvalcontainers is gebleken dat het plaatsingsplan wat betreft de locatie is gewijzigd. De afvalcontainers zijn niet achter elkaar, maar naast elkaar geplaatst, waardoor niet een, maar twee parkeerplaatsen verloren zijn gegaan, aldus de Vereniging.
2.1.    Blijkens de tekening die deel uitmaakt van het vastgestelde plaatsingsplan is de aangewezen locatie gesitueerd op grond die als parkeerruimte in gebruik was, onmiddellijk naast een groenstrook. De ingetekende ORAC's liggen ten opzichte van de weg achter elkaar. Voor de beoordeling van de vraag of het college de locatie in redelijkheid kon aanwijzen, is de tekening die deel uitmaakt van het vastgestelde plaatsingsplan bepalend. Niet gebleken is dat het college heeft besloten deze aangewezen locatie te wijzigen. Voor zover de situering van de ORAC's na plaatsing feitelijk afwijkt van de aangewezen locatie, biedt het in geding zijnde besluit tot vaststelling van het plaatsingsplan daarvoor geen basis.
Het betoog faalt.
Geschiktheid locatie 120
3.    Bij de keuze voor een locatie voor de plaatsing van ORAC's komt het college beleidsruimte toe. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden en de naar voren gebrachte alternatieve locaties beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid tot zijn keuze heeft kunnen komen.
4.    Bij de bepaling van locaties voor ORAC’s hanteert het college een aantal criteria. In het besluit van 4 juli 2017 heeft het college de belangrijkste criteria (hierna: de criteria) vermeld. Deze zijn:
- de ORAC is goed bereikbaar voor het inzamelvoertuig;
- de ORAC past logisch in het inrichtingsplan;
- nabijgelegen woningen ondervinden geen grote belemmeringen van het uitzicht. De ORAC’s zijn niet hoger dan 1.15 m;
- verkeer en voetgangers worden niet belemmerd;
- de ORAC is goed bereikbaar voor alle woningen;
- de loopafstand naar de ORAC is vrijgegeven. De streefafstand is 125 m;
- de afstand van de ORAC tot de erfgrens bedraagt minimaal 2 m;
- de afstand van de ORAC tot de gevel van een woning bedraagt minimaal 3 m. Van deze regel kan worden afgeweken indien het een dichte muur betreft, in dat geval kan de afstand minimaal 2 m zijn;
- bij voorkeur wordt een ORAC niet geplaatst aan de zuidwestkant van tuinen waar een terras is aangelegd. In Nederland komt de wind vaak uit zuidwestelijke windrichting. Een container aan de zuidwestkant kan dan stankoverlast veroorzaken.
5.    De Vereniging betoogt dat het college locatie 120 in redelijkheid niet had kunnen aanwijzen. Volgens haar ligt de locatie op te grote afstand van de huishoudens die van deze ORAC gebruik dienen te maken. Daarbij is het college er bij het beoordelen van de loopafstanden ten onrechte van uitgegaan dat de locatie vanaf de Willem Barentzstraat via doorgangen naar de Karel Doormanlaan kan worden bereikt. Deze doorgangen zijn niet toegankelijk voor de beoogde gebruikers van de ORAC's, zoals ter plaatse ook met bordjes is aangegeven. Het betreft privéterrein dat behoort tot de tuinen bij de appartementen aan de Karel Doormanlaan, aldus de Vereniging.
5.1.    In de reactie van de zijde van de gemeente op de door de Vereniging over het ontwerpplaatsingsplan naar voren gebrachte zienswijze staat dat door de ligging van kabels en leidingen, de aanwezigheid van meerdere bomen en de vele nauwe straten in de wijk geen ruimte is gevonden om ORAC's te plaatsen, anders dan bij de uitgangen van diverse straten. Het college acht de Willem Barentzstraat door de geringe breedte ongeschikt voor de plaatsing van ORAC's. Uit de reactie kan verder worden afgeleid dat de loopafstanden vanaf de huishoudens aan de Willem Barentzstraat die op de ORAC's op de locatie zullen worden aangesloten naar die locatie meer dan 125 m bedragen. Bewoners van de Willem Barentzstraat hebben op een informatiebijeenkomst echter aangegeven geen bezwaar te hebben tegen grotere loopafstanden. Het college acht de locatie daarom aanvaardbaar.
5.2.    Bij de beoordeling of de loopafstanden aanvaardbaar zijn, is het college ervan uitgegaan dat bewoners van de Willem Barentzstraat hun huisafval naar de ORAC's op de locatie kunnen brengen via de doorgangen tussen de Willem Barentzstraat en de Karel Doormanlaan. Vast staat dat deze voor voetgangers geschikte doorgangen niet zijn afgesloten. Ter zitting heeft het college onweersproken naar voren gebracht dat ook in de bestaande situatie regelmatig van deze doorgangen gebruik wordt gemaakt door voetgangers. Gelet daarop leidt de stelling van de Vereniging dat de doorgangen privéterrein zijn niet tot het oordeel dat het college ervan had moeten uitgaan dat gebruik van deze doorgangen voor voetgangers verboden is. Het mocht er bij de beoordeling van de loopafstanden dan ook van uitgaan dat de ORAC's via deze doorgangen te bereiken zijn.
Nu in de criteria wat betreft de loopafstand naar de ORAC's slechts een streefafstand van 125 m is opgenomen en is vermeld dat de loopafstanden zijn vrijgegeven, en nu het college overtuigend heeft toegelicht dat de Willem Barentzstraat zelf ongeschikt is voor de plaatsing van ORAC's, heeft het de loopafstanden van meer dan 125 m in redelijkheid aanvaardbaar kunnen achten.
Het betoog faalt.
6.    De Vereniging betoogt verder dat de aanwijzing van deze locatie leidt tot aantasting van de daarachter en daarnaast gelegen groenstrook, doordat verplaatsing van een reeds eerder aanwezig fietsenrek naar die groenstrook wordt voorzien. Deze groenstrook maakt volgens haar echter onderdeel uit van de ecologische verbindingszone waarin niet mag worden gebouwd.
6.1.    Het college heeft ter zitting onbetwist gesteld dat de locatie zelf geen deel uitmaakt van een ecologische verbindingszone. De omstandigheid dat op de kaart bij het plaatsingsplan een fietsenrek is ingetekend op grond die tot de groenstrook behoort, betekent niet dat bij het plaatsingsplan is bepaald dat dit fietsenrek zal worden gerealiseerd. De situering van het fietsenrek, al dan niet op grond die deel uitmaakt van een ecologische verbindingszone, staat in dit geding dan ook niet ter beoordeling.
Het betoog faalt.
7.    De Vereniging betoogt verder dat de verkeersveiligheid in het geding is. Volgens haar maakt nu al veel verkeer gebruik van de Karel Doormanlaan, terwijl het plan bestaat om van de Karel Doormanlaan een fietsstraat te maken, waar fietsverkeer voorrang heeft boven autoverkeer. Doordat het restafval veelal per auto wordt weggebracht, ontstaat volgens haar een verkeersonveilige situatie. Volgens haar zal het verkeer worden gehinderd door auto's die stoppen om het restafval in de ORAC te werpen en door de leegwagen bij het legen van de ORAC's.
7.1.    Volgens het college is de locatie vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid geschikt. De weg wordt geschikter gemaakt voor fietsers, maar blijft open voor autoverkeer. Het ledigen van de ORAC's zal volgens het college slechts enkele minuten duren, zodat daarvan geen langdurige negatieve effecten voor het verkeer zijn te verwachten.
7.2.    De enkele omstandigheid dat de plaatsing van ORAC's tot enige toename van autoverkeer op de Karel Doormanlaan kan leiden, is onvoldoende voor het oordeel dat de locatie uit een oogpunt van verkeersveiligheid ongeschikt is. Voor zover het verkeer wordt opgehouden door auto's die stoppen om restafval in de ORAC's te werpen of door de leegwagen die de ORAC's leegt, gaat het naar het oordeel van de Afdeling om een dusdanig korte periode, dat het college hierin geen reden hoefde te vinden om af te zien van aanwijzing van de locatie.
Het betoog faalt.
Alternatieve locaties
8.    De Vereniging betoogt dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar door haar voorgestelde alternatieven, te weten het bijplaatsen van een ORAC bij locatie 118 nabij de kruising van de Karel Doormanlaan met de Ariënslaan, dan wel het aanwijzen van een locatie nabij de kruising van de Willem Barentzstraat met de Biltstraat.
8.1.    Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het bijplaatsen van ORAC's op locatie 118 geen geschikt alternatief vormt voor het plaatsen van ORAC's op de locatie 120, omdat de loopafstanden voor de daarop aan te sluiten huishoudens daardoor zullen toenemen, waarbij de loopafstand voor het dichtstbij gelegen huishouden al meer dan 300 m zal bedragen. De Vereniging heeft dit niet betwist. Gelet op deze aanmerkelijke toename van de loopafstanden in vergelijking met locatie 120, bestaat geen grond voor het oordeel dat het college in redelijkheid voor het bijplaatsen van ORAC's op deze locatie had moeten kiezen. De door de Vereniging naar voren gebrachte omstandigheid dat de op locatie 120 aangesloten huishoudens het restafval per auto naar locatie 118 kunnen brengen, zoals volgens hen in de praktijk al veelvuldig gebeurt bij het wegbrengen van restafval naar locatie 120, betekent niet dat het college geen belang mocht toekennen aan het zo laag mogelijk houden van de loopafstanden.
Wat betreft de voorgestelde alternatieve locatie nabij de kruising van de Willem Barentzstraat met de Biltstraat, staat in de reactie op de zienswijze van de Vereniging over het ontwerpplaatsingsplan dat op die locatie geen ORAC's kunnen worden geplaatst vanwege de aanwezigheid van kabels en leidingen in de grond. De Afdeling ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat de voorgestelde locatie zodanig geschikter is dan locatie 120, dat het college in redelijkheid voor de door de Vereniging voorgestelde locatie had moeten kiezen. Voor zover de Vereniging zich op het standpunt stelt dat het college niet heeft onderzocht of de kabels en leidingen te verleggen zijn, overweegt de Afdeling dat het college daartoe niet gehouden was, omdat het de locatie ongeschikt mag achten wanneer dergelijke maatregelen zijn vereist om ORAC's te kunnen plaatsen.
Het betoog faalt.
Conclusie
9.    Het beroep is ongegrond.
10.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen
lid van de enkelvoudige kamer    De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2018
270-727.