ECLI:NL:RVS:2018:2539
Raad van State
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep en verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 30 juli 2018 uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 22 maart 2018 niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing op 19 april 2018 ongegrond verklaard. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld, vertegenwoordigd door mr. T.M. van der Wal, en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de vreemdeling nieuwe stukken in hoger beroep heeft ingebracht, die dateren van voor de aangevallen uitspraak. Aangezien de vreemdeling geen verklaring heeft gegeven voor het niet eerder overleggen van deze stukken, zijn deze niet betrokken bij de beoordeling. De voorzieningenrechter heeft verder geoordeeld dat de argumenten in hoger beroep niet leiden tot vernietiging van de eerdere uitspraak, omdat deze geen vragen oproepen die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moeten worden.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het hoger beroep kennelijk ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 30 juli 2018.