ECLI:NL:RVS:2018:2522

Raad van State

Datum uitspraak
25 juli 2018
Publicatiedatum
25 juli 2018
Zaaknummer
201800191/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Kramer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Havenkwartier Kamperland en de gevolgen voor uitzicht en parkeeroverlast

In deze zaak heeft de Raad van State op 25 juli 2018 uitspraak gedaan over het bestemmingsplan "Havenkwartier Kamperland", dat op 23 november 2017 door de raad van de gemeente Noord-Beveland is vastgesteld. Dit bestemmingsplan voorziet in de bouw van maximaal 14 woningen, waarvan 6 als recreatiewoning en 8 als permanente woning. De appellant, eigenaar van een woning op ongeveer 60 meter van het plangebied, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij zich zorgen maakt over de gevolgen voor zijn uitzicht en parkeeroverlast.

De Afdeling bestuursrechtspraak heeft de zaak op 21 juni 2018 ter zitting behandeld. De appellant, vertegenwoordigd door mr. M.M. Breukers, en de raad, vertegenwoordigd door M. van der Maarl, hebben hun standpunten toegelicht. De appellant vreest dat de bouw van de woningen zijn uitzicht zal aantasten, aangezien de raad toestaat dat er aaneengeschakelde woningen met een hoogte van 9,5 tot 13,5 meter worden gebouwd op een afstand van ongeveer 77 meter van zijn woning. De Afdeling oordeelt dat, gezien de afstand en de aanwezigheid van een dijk die het zicht beperkt, de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het uitzicht van de appellant niet onaanvaardbaar wordt aangetast.

Daarnaast heeft de appellant zorgen geuit over parkeeroverlast, omdat hij vreest dat bestaande parkeerplaatsen bij de jachthaven verloren gaan door de nieuwe woningen. De Afdeling overweegt dat de appellant geen aanknopingspunten heeft aangedragen die aantonen dat het tekort aan parkeerplaatsen gevolgen zal hebben voor zijn perceel. De Afdeling concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201800191/1/R2.
Datum uitspraak: 25 juli 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Noord-Beveland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 23 november 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Havenkwartier Kamperland" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juni 2018, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. M.M. Breukers, rechtsbijstandverlener te ‘s-Hertogenbosch, en de raad, vertegenwoordigd door M. van der Maarl, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    Het bestemmingsplan "Havenkwartier Kamperland" voorziet in de bouw van maximaal 14 woningen, waarvan maximaal 6 woningen als recreatiewoning en maximaal 8 woningen als permanente woning mogen worden gebruikt. [appellant] is eigenaar van een woning op het perceel [locatie], op ongeveer 60 m ten noorden van het plangebied.
Toetsingskader
2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Ingetrokken beroepsgrond
3.    [appellant] heeft ter zitting de beroepsgrond dat de raad ten onrechte geen onderzoek naar de geluidseffecten vanwege de voorziene woningen heeft gedaan, zoals het weerkaatsen van het verkeerslawaai, ingetrokken.
Uitzicht
4.    [appellant] vreest voor een aantasting van zijn uitzicht. Hij betoogt dat de raad ten onrechte op korte afstand van zijn woning een aaneengesloten bouwmassa mogelijk maakt. Hij wijst er in dit verband op dat over de gehele lengte van het bouwvlak, van ongeveer 145 m, woningen met een hoogte variërend van 9,5 m tot 13,5 m aaneengesloten mogen worden gebouwd.
4.1.    In de verbeelding is een bouwvlak opgenomen met een lengte van ongeveer 145 m. Het bouwvlak ligt parallel aan de Veerseweg. Het plan maakt de bouw van maximaal 14 woningen mogelijk. De bouwhoogte bedraagt op het meest westelijke deel van het bouwvlak 12,5 m, over een lengte van ongeveer 25 m. De bouwhoogte bedraagt op het overige deel van het bouwvlak 9,5 m, over een lengte van ongeveer 120 m.
De Afdeling stelt vast dat het plan binnen het bouwvlak aaneengesloten bebouwing met de onder 4 genoemde bouwhoogten mogelijk maakt, waarop [appellant] vanaf zijn perceel zicht zal hebben. De afstand tussen de woning van [appellant] en de gronden waarop de in het plan mogelijk gemaakte woningen zijn voorzien bedraagt ongeveer 77 m. Tussen de woning van [appellant] en die gronden ligt een dijk met een hoogte die varieert van ongeveer 4,5 m tot 5,5 m. Deze dijk ontneemt deels het zicht van [appellant] op het plangebied en brengt mee dat het zicht op de voorziene woningen beperkt zal zijn. Gelet op de afstand en het beperkte zicht vanaf de woning en het perceel van [appellant] is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het uitzicht van [appellant] niet onaanvaardbaar wordt aangetast.
Het betoog faalt.
Parkeeroverlast
5.    [appellant] vreest verder voor parkeeroverlast. In dat verband voert hij aan dat met het verwezenlijken van de in het plan mogelijk gemaakte woningen thans bestaande parkeerplaatsen bij de jachthaven verloren gaan. Hij stelt dat de huidige parkeersituatie bij de jachthaven en het restaurant bij de jachthaven al overspannen is. Volgens hem is ten onrechte niet gemotiveerd waarom het verloren gaan van het parkeerterrein bij de verwezenlijking van het plan ruimtelijk aanvaardbaar is. Ook betoogt [appellant] dat het voorziene aantal van 36 parkeerplaatsen ten onrechte niet in het plan is geborgd.
5.1.    Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.
Onder verwijzing naar de uitspraak van 3 juni 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1722) overweegt de Afdeling als volgt. De in de CROW-publicatie 317 "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie" aanbevolen normen hebben tot doel om, vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, te waarborgen dat voor een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling voldoende parkeercapaciteit aanwezig is om parkeeroverlast in de directe omgeving van de gronden waarop de ontwikkeling is voorzien te voorkomen. De Afdeling ziet in de aangevoerde feiten en omstandigheden geen aanknopingspunten voor de gevolgtrekking dat een eventueel tekort aan parkeerplaatsen bij de jachthaven en de voorziene woningen, gelet op de omstandigheid dat de kortste afstand over de weg vanaf het plangebied naar het perceel van [appellant] ongeveer 480 m bedraagt en de mogelijkheden om op of rondom tussenliggende wegen te parkeren, gevolgen kan hebben voor de parkeersituatie bij het perceel van [appellant]. De norm dat voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn, strekt derhalve kennelijk niet tot bescherming van de belangen waarvoor [appellant] in deze procedure bescherming zoekt. Om deze reden is de Afdeling van oordeel dat het in artikel 8:69a van de Awb opgenomen relativiteitsvereiste in de weg staat aan vernietiging van het besluit vanwege deze beroepsgrond. De Afdeling laat deze beroepsgrond, daargelaten of deze zou slagen, dan ook buiten beschouwing.
6.    Het beroep is ongegrond.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, griffier.
w.g. Kramer    w.g. Taal
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2018
325-880.