ECLI:NL:RVS:2018:252

Raad van State

Datum uitspraak
25 januari 2018
Publicatiedatum
25 januari 2018
Zaaknummer
201709686/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.C. van Sloten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen besluit tot verwijdering van woonruimtes in Zwanenburg

Op 10 januari 2017 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer [verzoeker] gelast om alle wijzigingen ter realisering van woonruimtes in een pand op het perceel [locatie] te Zwanenburg, waaronder een op de begane grond gerealiseerde gang, te verwijderen en verwijderd te houden. Na bezwaar van [verzoeker] heeft het college op 27 juli 2017 het bezwaar gegrond verklaard en de last gewijzigd, waarbij [verzoeker] werd gelast de overtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht te beëindigen. De rechtbank Noord-Holland verklaarde op 30 oktober 2017 het beroep van [verzoeker] ongegrond, waarna [verzoeker] hoger beroep instelde en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 18 januari 2018 behandeld. De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek om voorlopige voorziening niet kon worden toegewezen, omdat [verzoeker] de houten afscheidingswand al had verwijderd en er geen sprake was van onverwijlde spoed. De voorzieningenrechter wees het verzoek af en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 25 januari 2018.

Uitspraak

201709686/2/A1.
Datum uitspraak: 25 januari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te Zwanenburg, gemeente Haarlemmermeer,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) van 30 oktober 2017 in zaak nrs. 17/3995 en 17/3996 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer.
Procesverloop
Bij besluit van 10 januari 2017 heeft het college [verzoeker] gelast om alle wijzigingen ter realisering van de woonruimtes in het pand op het perceel [locatie] te Zwanenburg, waaronder een op de begane grond gerealiseerde gang, te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 27 juli 2017 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de last in die zin gewijzigd dat [verzoeker] wordt gelast de overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het perceel te beëindigen en beëindigd te houden. Volgens het besluit houdt dit onder meer in dat [verzoeker] de geconstrueerde gang op de begane grond naar de woonruimtes op de verdiepingsvloer moet verwijderen en verwijderd moet houden.
Bij uitspraak van 30 oktober 2017 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 januari 2018, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. M.E. Jendsen, werkzaam bij DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij, en het college, vertegenwoordigd door mr. R.C.B. Aigner, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.    Op de begane grond van het pand op het perceel verdeelt een houten afscheidingswand een ruimte in enerzijds een gang en anderzijds een ruimte waar onder andere stellingkasten staan. De gang begint bij de voordeur, waarbij aan de rechterzijde een toegang is gemaakt naar de ruimte met stellingkasten, en komt uit bij een trap die leidt naar de eerste verdieping.
3.    In hoger beroep is uitsluitend in geschil of het college bevoegd is om te gelasten dat deze gang moet worden verwijderd en of het opleggen van de last tot het verwijderen van de gang onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen doelen.
Het verzoek om voorlopige voorziening strekt tot het schorsen van de besluiten van 10 januari 2017 en 27 juli 2017 om te voorkomen dat de gang moet worden verwijderd en aldus sprake is van een nagenoeg onomkeerbare situatie voordat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de hoofdzaak.
4.    Het college heeft ter zitting te kennen gegeven dat de last tot het verwijderen van de gang betrekking heeft op het verwijderen van de houten afscheidingswand als beschreven onder 2. Hierop heeft [verzoeker] naar voren gebracht dat hij deze houten afscheidingswand reeds heeft verwijderd.
Nu [verzoeker] met zijn verzoek om voorlopige voorziening probeerde te bereiken dat hij de houten afscheidingswand niet hoefde te verwijderen in afwachting van het oordeel van de Afdeling in de bodemzaak, kan dit door hem gewenste resultaat, zelfs al zou de gevraagde voorziening worden toegewezen, niet meer worden bereikt. Er is daarom geen sprake is van onverwijlde spoed, die, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist.
5.    Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. van Leeuwen, griffier.
w.g. Van Sloten    w.g. Van Leeuwen
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2018
543.