ECLI:NL:RVS:2018:2499

Raad van State

Datum uitspraak
25 juli 2018
Publicatiedatum
25 juli 2018
Zaaknummer
201708215/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake herziening voorschotten zorgtoeslag en kindgebonden budget

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland over de herziening van zijn voorschotten zorgtoeslag en kindgebonden budget door de Belastingdienst/Toeslagen. Bij besluit van 21 juni 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de voorschotten voor het jaar 2016 vastgesteld op respectievelijk € 317,00 en € 346,00. De herziening was gebaseerd op het feit dat de toeslagpartner van [appellant] zich per 14 april 2016 in de Basisregistratie Personen had laten inschrijven, maar in de daaropvolgende periode niet rechtmatig in Nederland verbleef. Dit leidde tot de conclusie dat [appellant] geen aanspraak had op de tegemoetkomingen.

De rechtbank heeft in haar uitspraak van 23 augustus 2017 geoordeeld dat het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 21 juni 2016 niet-ontvankelijk was en dat de Belastingdienst/Toeslagen het besluit van 18 oktober 2016, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard, had moeten vernietigen. [appellant] heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij hij betoogde dat zijn toeslagpartner wel rechtmatig verblijf had in Nederland.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 3 mei 2018 behandeld. [appellant] voerde aan dat zijn toeslagpartner rechtmatig verblijf had op basis van een toeristenvisum en een aanvraag voor een verblijfsvergunning. De Belastingdienst/Toeslagen heeft echter gesteld dat er geen concrete aanknopingspunten waren voor twijfel aan de verblijfstitelcodes die door de Immigratie- en Naturalisatiedienst waren verstrekt. De Raad van State heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op deze gegevens heeft gebaseerd en dat er geen grond was voor het oordeel dat de vergewisplicht was geschonden.

Uiteindelijk heeft de Raad van State het hoger beroep ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201708215/1/A2.
Datum uitspraak: 25 juli 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 23 augustus 2017 in zaak nr. 16/4656 in het geding tussen:
[appellant] en [partij] (lees: [appellant])
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 21 juni 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de voorschotten zorgtoeslag en kindgebonden budget van [appellant] voor het jaar 2016 herzien vastgesteld op respectievelijk € 317,00 en € 346,00.
Bij besluit van 18 oktober 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 augustus 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep betreffende de zorgtoeslag gegrond verklaard, het besluit van 18 oktober 2016 in zoverre vernietigd, het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 21 juni 2016 voor zover dit betrekking heeft op zorgtoeslag niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat die uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit van 18 oktober 2016 en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 mei 2018, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. K.A. Faber, advocaat te Heerenveen, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    [appellant] was heel 2016 getrouwd met [partij], zijn toeslagpartner. Hij heeft voor het jaar 2016 kindgebonden budget en zorgtoeslag aangevraagd. Beide zijn tegemoetkomingen als bedoeld in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir).
De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan het besluit van 21 juni 2016, gehandhaafd bij het besluit van 18 oktober 2016, ten grondslag gelegd dat [appellant] voor de periode van mei tot en met december 2016 geen aanspraak heeft op kindgebonden budget en zorgtoeslag omdat zijn toeslagpartner zich per 14 april 2016 in de Basisregistratie Personen heeft laten inschrijven en zij in de daaropvolgende periode niet rechtmatig in Nederland verbleef. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich daarbij gebaseerd op gegevens die de dienst heeft ontvangen van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: de IND).
Wettelijk kader
2.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Aangevallen uitspraak
3.    De rechtbank heeft over het beroep van [appellant] over zijn aanspraak op zorgtoeslag over 2016 geoordeeld dat het besluit van 21 juni 2016 moet worden gezien als een herhaald besluit waartegen geen rechtsmiddel kan worden aangewend. Gelet hierop had de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van [appellant] tegen dit besluit niet-ontvankelijk en niet ongegrond moeten verklaren. Over de aanspraak van [appellant] op kindgebonden budget over 2016 heeft de rechtbank geoordeeld dat zijn toeslagpartner ten tijde van belang geen rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) in Nederland had. In afwachting van de uitspraak op het door haar ingediende verzoek om een voorlopige voorziening werd haar verblijf slechts gedoogd.
Hoger beroep
4.    In hoger beroep is de aanspraak van [appellant] op zorgtoeslag over 2016 niet in geschil.
[appellant] betoogt dat zijn toeslagpartner in de in geschil zijnde periode wel rechtmatig verblijf hield als bedoeld in artikel 8 van de Vw 2000. Zij verbleef gedurende drie maanden na aankomst in Nederland op basis van een toeristenvisum rechtmatig in Nederland. Zij heeft op 18 februari 2016 een aanvraag voor een verblijfsvergunning ingediend. Deze aanvraag is afgewezen. Daartegen heeft zij beroep ingesteld en een voorlopige voorziening verzocht. Dit levert rechtmatig verblijf op als bedoeld in artikel 8 van de Vw 2000. Dat zij rechtmatig verblijf hield wordt bovendien bevestigd door de stempel in haar paspoort die niet is doorgehaald. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zijn vergewisplicht geschonden door niet bij de IND te informeren of de op haar van toepassing zijnde verblijfstitelcodes juist zijn.
4.1.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag de Belastingdienst/Toeslagen zich in beginsel baseren op de verblijfscodes die door de IND zijn verstrekt (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 21 oktober 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BK0811). Indien een vreemdeling concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van de aan hem toegekende verblijfstitelcode naar voren heeft gebracht, dient de Belastingdienst/Toeslagen nader onderzoek te doen naar de juistheid van die verblijfscode.
4.2.    Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd biedt geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van de aan [partij] toegekende verblijfstitelcodes. [appellant] heeft de door hem gestelde feiten niet met stukken onderbouwd. Verder blijkt uit de stempel in het paspoort van [partij] slechts dat hangende de beslissing op het verzoek om voorlopige voorziening uitzetting achterwege zou blijven. Dit levert geen rechtmatig verblijf op als bedoeld in artikel 8 van de Vw 2000.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich gelet op het voorgaande terecht gebaseerd op de door de IND verstrekte gegevens, waaruit volgt dat [partij] in de in geding zijnde periode niet rechtmatig in Nederland verbleef. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat de Belastingdienst/Toeslagen zijn vergewisplicht heeft geschonden.
4.3.    Het betoog faalt.
Conclusie
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. J.J. van Eck en mr. B.J. Schueler, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.A. Komduur, griffier.
w.g. Slump    w.g. Komduur
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2018
809. BIJLAGE
Artikel 9, tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
Ingeval de partner van de belanghebbende een vreemdeling is die niet rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000, heeft de belanghebbende geen aanspraak op een tegemoetkoming.
Artikel 2, eerste lid, van de Wet op het kindgebonden budget
Aanspraak op een kindgebonden budget heeft de ouder voor een kind voor wie aan die ouder op grond van artikel 18 van de Algemene Kinderbijslagwet kinderbijslag wordt betaald of zou worden betaald indien artikel 7, tweede lid van die wet niet van toepassing zou zijn, met dien verstande dat de aanspraak op een kindgebonden budget bestaat met ingang van de kalendermaand na de maand waarin het kind is geboren dan wel tot het huishouden is gaan behoren tot en met de kalendermaand waarin het kind de leeftijd van 18 jaar bereikt.
Artikel 8 van de Vreemdelingenwet
De vreemdeling heeft in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf:
a. op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14;
b. op grond van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20, of een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen als bedoeld in artikel 45a indien op het aan de vreemdeling verschafte document, bedoeld in artikel 9, geen aantekening als bedoeld in artikel 45c, eerste lid, is geplaatst;
c. op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28;
d. op grond van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33, of een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen als bedoeld in artikel 45a indien op het aan de vreemdeling verschafte document, bedoeld in artikel 9, de aantekening, bedoeld in artikel 45c, eerste lid, is geplaatst;
e. als gemeenschapsonderdaan zolang deze onderdaan verblijf houdt op grond van een regeling krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap dan wel de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;
f. in afwachting van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 14 en 28, terwijl bij of krachtens deze wet dan wel op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag is beslist;
g. in afwachting van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 20, 33 en 45a, of tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 14 en 28, of een wijziging ervan, terwijl bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag is beslist;
h. in afwachting van de beslissing op een bezwaarschrift of een beroepschrift, terwijl bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op het bezwaarschrift of het beroepschrift is beslist;
i. gedurende de vrije termijn, bedoeld in artikel 12, zolang het verblijf van de vreemdeling bij of krachtens artikel 12 is toegestaan;
j. indien tegen de uitzetting beletselen bestaan als bedoeld in artikel 64;
k. gedurende de periode waarin de vreemdeling door Onze Minister in de gelegenheid wordt gesteld aangifte te doen van overtreding van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht;
l. indien de vreemdeling verblijfsrecht ontleent aan het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije;
m. indien de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 niet in behandeling is genomen op grond van artikel 30 terwijl hij in afwachting is van de feitelijke overdracht naar een verantwoordelijke lidstaat in de zin van de Dublinverordening.