ECLI:NL:RVS:2018:2445

Raad van State

Datum uitspraak
18 juli 2018
Publicatiedatum
18 juli 2018
Zaaknummer
201708664/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke rechtszaak over wijzigingsplan Putterweg I en de toekenning van bouwvlakken

In deze zaak gaat het om een beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Barneveld, dat op 14 september 2017 het wijzigingsplan "Putterweg I" heeft vastgesteld. Dit wijzigingsplan voorziet in de toekenning van een zelfstandig bouwvlak aan de percelen [locatie 1] en [locatie 2], waar eerder slechts één vrijstaande woning per bouwvlak was toegestaan. Appellanten, wonend in de nabijheid, vrezen dat de uitbreiding van de woning op perceel [locatie 1] hun woon- en leefklimaat negatief zal beïnvloeden, met name door een vermindering van privacy en woongenot. Ze stellen dat er geen adequate ruimtelijke onderbouwing is voor de wijziging en dat eerdere bouwvergunningen in het verleden niet zijn nageleefd.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 7 juni 2018 behandeld. De appellanten hebben hun bezwaren tegen de toekenning van de bouwvlakken herhaald, maar de Afdeling oordeelt dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de wijziging van het bestemmingsplan gerechtvaardigd is. De Afdeling concludeert dat de belangen van de appellanten niet zodanig zijn dat het college het wijzigingsplan niet had mogen vaststellen. De beroepen van de appellanten worden ongegrond verklaard, en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201708664/1/R1.
Datum uitspraak: 18 juli 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.    [appellant sub 1], wonend te Garderen, gemeente Barneveld,
2.    [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], beiden wonend te Garderen, gemeente Barneveld,
3.    [appellant sub 3], wonend te Garderen, gemeente Barneveld,
en
het college van burgemeester en wethouders van Barneveld,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 14 september 2017 heeft het college het wijzigingsplan "Putterweg I" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] en [appellant sub 3] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juni 2018, waar [appellant sub 1] en het college, vertegenwoordigd door mr. J. de Goeij, zijn verschenen.
Overwegingen
Het wijzigingsplan
1.    Op grond van artikel 15, lid 15.2.1, onder c, van de planregels van het bestemmingsplan "Garderen" dat is vastgesteld door de raad op 12 november 2013 (hierna: "Garderen 2013") is (de bouw van) slechts één vrijstaande woning per bouwvlak toegestaan. Op de verbeelding van het bestemmingsplan is aan de percelen lokaal bekend [locatie 1] en [locatie 2] tezamen slechts één bouwvlak toegekend, dit terwijl op beide percelen een woning staat. Op grond van artikel 15, lid 15.2.6, van de planregels kan het college van burgemeester en wethouders onder de daarin gestelde voorwaarden het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat de situering en de vorm van de op de verbeelding weergegeven bouwvlakken worden gewijzigd. Met toepassing van die wijzigingsbevoegdheid heeft het college op de verbeelding van het wijzigingsplan aan beide percelen een zelfstandig bouwvlak toegekend, teneinde op beide percelen (de bouw van) een vrijstaande woning te voorzien.
De beroepen
2.    [appellant sub 1], [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] en [appellant sub 3] kunnen zich niet verenigen met de toekenning van een zelfstandig bouwvlak met de aanduidingen "maximum goothoogte 4 m" en "maximum bouwhoogte 9 m" aan het perceel [locatie 1]. Hiertoe voeren zij aan dat het gebouw op het perceel - een voormalige noodwoning - nu kan worden uitgebreid tot een volwaardige reguliere woning. Gezien de geringe afstand van het perceel tot hun omliggende woningen vrezen zij daardoor een onevenredige aantasting van hun woon- en leefklimaat vanwege onder meer een vermindering van hun privacy en woongenot. Daarnaast vrezen zij een waardevermindering van hun woningen.
Een ruimtelijke onderbouwing van de legalisering en voorziene uitbreiding van de voormalige noodwoning op het perceel [locatie 1] ontbreekt volgens hen. Hiertoe voeren zij aan dat niet inzichtelijk is in hoeverre hun belangen bij de toekenning van de voorziene bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn betrokken. [appellant sub 1] betoogt dat de noodwoning in strijd met de bouwvergunning, zoals afgegeven in 2002, en voorgaande bestemmingsplannen, is herbouwd en uitgebreid. [appellant sub 3] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] voeren voorts aan dat de voorziene ontwikkeling op het perceel [locatie 1] in strijd is met de toelichting van behandelend ambtenaar Born, namens het college op een hoorzitting van de bezwaarschriftencommissie in verband met de bouwvergunning die op 22 april 2002 is verleend, dat de noodwoning niet meer dan 25% mocht worden vergroot. [appellant sub 1], [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] hebben verder nog hun zienswijzen herhaald en ingelast.
2.1.    Aan de percelen [locatie 1] en [locatie 2] is op de verbeelding van het bestemmingsplan "Garderen 2013" de bestemming "Wonen -1" toegekend met de aanduidingen "vrijstaand", "maximum bouwhoogte 9 m", "maximum goothoogte 4 m" en "bouwvlak". De percelen liggen in hetzelfde bouwvlak.
Aan de percelen [locatie 1] en [locatie 2] zijn op de verbeelding van het wijzigingsplan de aanduidingen "bouwvlak", "maximum bouwhoogte 9 m" en "maximum goothoogte 4 m" toegekend. Beide percelen hebben daarbij een opzichzelfstaand bouwvlak.
Artikel 15, lid 15.1, van de planregels van het bestemmingsplan luidt: "De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen (niet zijnde gestapelde woningen);
[…]"
Artikel 15, lid 15.2, luidt:
Voor het bouwen van woningen gelden de volgende bepalingen:
[…]
c. voor zover een aanduiding is weergegeven mogen woningen uitsluitend worden gebouwd op de volgende wijze: aaneengebouwd        aaneengebouwd
twee-aaneen            twee-aaneen, dan wel vrijstaand, per bouwvlak maximaal 2 woningen;
vrijstaand            vrijstaand, per bouwvlak 1 woning;
e. de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m) ' is weergegeven, met dien verstande dat de maximale goothoogte mag worden overschreden door een dakkapel;"
Artikel 15, lid 15.6, luidt: "Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de voorgeschreven bouwwijze als bedoeld in artikel 15.2.1 komt te vervallen, de situering en de vorm van de op de verbeelding weergegeven bouwvlakken worden gewijzigd dan wel op de verbeelding nieuwe bouwvlakken worden weergegeven, mits:
1. de geluidbelasting door het verkeer op geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;
2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
a. het straat- en bebouwingsbeeld;
b. de woonsituatie;
c. de verkeersveiligheid; en
d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden."
2.2.    Niet in geschil is dat de woning van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] op het perceel [locatie 2], alsmede het gebruik daarvan als reguliere woning, in overeenstemming was met het bestemmingsplan "Garderen 2007", (hierna: het bestemmingsplan "Garderen 2007") dat is vastgesteld door de raad van de gemeente Barneveld op 8 mei 2007.
2.2.1.    Evenmin is in geschil dat de woning van [belanghebbende A] en [belanghebbende B] op het perceel [locatie 1] oorspronkelijk diende als noodwoning. Vast staat dat op 22 april 2002 en 26 juni 2003 vergunningen zijn verleend door het college voor het verbouwen en uitbreiden van een woning respectievelijk noodwoning op het perceel [locatie 1]. Het college heeft toegelicht dat bij de totstandkoming van het bestemmingsplan "Garderen 2007" is besloten om bepaalde noodwoningen in de gemeente te voorzien van een reguliere woonbestemming met bijbehorende uitbreidingsmogelijkheden. Bij de inventarisatie die in dat kader vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening heeft plaatsgevonden zijn per noodwoning aspecten als situering, bewoningsgeschiedenis, ontstaansgeschiedenis en bouwtechnische staat in kaart gebracht. Naar aanleiding van die inventarisatie was in het bestemmingsplan "Garderen 2007" de woning op het perceel [locatie 1] als reguliere woning bestemd. Zo heeft het college onweersproken toegelicht.
Samenvattend komt het voorgaande er op neer dat op grond van het bestemmingsplan "Garderen 2007" voor zowel het perceel [locatie 1] als op het perceel [locatie 2] was voorzien in (de bouw van) een reguliere woning met bijbehorende uitbreidingsmogelijkheden.
2.3.    In 2013 is met de vaststelling van het bestemmingsplan "Garderen 2013" het planologische regime voor de percelen [locatie 1] en [locatie 2] uit het bestemmingsplan "Garderen 2007" vervangen. Met het bestemmingsplan "Garderen 2013" was volgens het college abusievelijk slechts in (de bouw van in) totaal één vrijstaande woning op de percelen [locatie 1] en [locatie 2] voorzien. Het betoog van appellanten dat de woning op het perceel [locatie 1], alsmede de reguliere bewoning daarvan, met de vaststelling van het bestemmingsplan "Garderen 2013" was wegbestemd, volgt de Afdeling niet, nu dit als zodanig niet uit het bestemmingsplan "Garderen 2013" kan worden afgeleid. Het college stelt terecht dat op de percelen [locatie 1] en [locatie 2] op grond van het bestemmingsplan "Garderen 2013" in totaal slechts één woning is toegestaan, terwijl niet kan worden vastgesteld welke van beide woningen daarbij als zodanig is bestemd en welke woning niet. Het college heeft toegelicht dat, vanwege de bestaande rechten die ten aanzien van beide percelen gelden, met de vaststelling van het voorliggende wijzigingsplan is getracht voormeld gebrek in het bestemmingsplan "Garderen 2013" te herstellen. De toekenning van een bouwvlak aan het perceel [locatie 1] leidt weliswaar tot een aantasting van het woon- en leefklimaat van appellanten op de omliggende percelen, maar het college acht deze aantasting niet dusdanig dat bestaande rechten ten aanzien van de percelen [locatie 1] en [locatie 2] daarvoor moeten wijken. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen.
2.4.    Hiertoe wordt overwogen dat appellanten niet concreet hebben betoogd dat niet is voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden voor de vaststelling van het wijzigingsplan zoals vervat in artikel 15, lid 15.6, van de planregels van het moederplan. Nu niet in geschil is dat aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden is voldaan, mag met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan de planologische aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop het betrekking heeft in beginsel als een gegeven worden beschouwd. Dit neemt echter niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat aan de in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, laat de plicht van het college onverlet om in de besluitvorming omtrent de vaststelling van een wijzigingsplan ook na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd.
De Afdeling ziet in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de nadelige gevolgen van het toekennen van een zelfstandig bouwvlak aan het perceel [locatie 1] voor het woon- en leefklimaat van appellanten dusdanig zijn dat het college het wijzigingsplan, uit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening, redelijkerwijs niet heeft kunnen vaststellen. Bij dit oordeel wordt in aanmerking genomen de mogelijk ruimtelijke gevolgen van de situering van het bouwvlak op het perceel [locatie 1] voor appellanten, de omvang van de voorziene bouwmogelijkheden, de ligging van het perceel in bebouwd gebied, de omstandigheid dat het een historisch gegroeide situatie betreft, de omstandigheid dat in het bestemmingsplan "Garderen 2007" reeds was voorzien in een reguliere woning met vergelijkbare uitbreidingsmogelijkheden, alsmede het feit dat in 2002 en 2003 vergunningen zijn verleend voor het uitbreiden en verbouwen van een woning respectievelijk noodwoning op het perceel [locatie 1].
2.5.    Wat betreft het betoog van [appellant sub 1] dat voor haar bij de aankoop van haar woning in 2013 niet duidelijk was dat het bestemmingsplan "Garderen 2013" in de toekenning van een bouwvlak aan het perceel [locatie 1] voorzag, overweegt de Afdeling dat zij dit betoog niet volgt, omdat uit lid 15.6, aanhef, van de planregels van het moederplan volgt dat met toepassing van de betreffende wijzigingsbevoegdheid op de verbeelding nieuwe bouwvlakken konden worden toegevoegd. Het betoog faalt.
2.6.    Voor zover [appellant sub 1] betoogt dat zij persoonlijk in kennis gesteld had moeten worden van het wijzigingsplan, wordt overwogen dat in de Wet ruimtelijke ordening, noch in enig ander wettelijk voorschrift een bepaling valt aan te wijzen op grond waarvan het gemeentebestuur in een geval als hier aan de orde verplicht is eventuele belanghebbenden persoonlijk in kennis te stellen van de terinzagelegging van een ontwerp voor een wijzigingsplan. Het betoog faalt.
2.7.    Voor zover [appellant sub 1] heeft aangevoerd dat de woning op het perceel [locatie 1] in strijd met in het verleden verleende bouwvergunningen is verbouwd, overweegt de Afdeling dat, wat daar ook van zij, dit betoog betrekking heeft op een handhavingskwestie. Handhaving kan in de onderhavige procedure niet aan de orde komen. Het betoog faalt.
2.8.    Voor zover appellanten hebben gewezen op uitlatingen van een gemeentelijke ambtenaar in 2002, heeft het college ter zitting toegelicht dat, wat daar ook van zij, deze uitlatingen reeds zijn achterhaald door de vaststelling van het bestemmingsplan "Garderen 2007". Hetgeen appellanten hebben aangevoerd biedt geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen. Het betoog faalt.
2.9.    Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woningen van appellanten betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat het college bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan het heeft gedaan. Het betoog faalt.
Overig
3.    In hetgeen [appellant sub 1], [appellant sub 3] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] voor het overige hebben aangevoerd ziet de Afdeling verder geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestreden plandeel strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening of dat het besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het betoog faalt.
Conclusie
4.    Gelet op het voorgaande zijn de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 3] en [appellant sub 2B] en [appellant sub 2A] ongegrond.
Proceskosten
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Koziolek-Stoof, griffier.
w.g. Van der Wiel    w.g. Koziolek-Stoof
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2018
749.