201701223/1/A1.
Datum uitspraak: 24 januari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Aalsmeer,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 januari 2017 in zaak nr. 16/4642 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Aalsmeer.
Procesverloop
Bij besluit van 19 januari 2016 heeft het college [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast om de permanente bewoning van de woonark gelegen aan de [locatie 1] te Aalsmeer te beëindigen en beëindigd te houden.
Bij besluit van 1 juni 2016 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 januari 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 december 2017, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.J. Smaling, rechtsbijstandverlener te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. R. van Eldik, mr. P.J. van den Hurk en S. van Bommel, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Niet in geschil is dat de woonark van [appellant] sinds oktober 2011 is afgemeerd aan de [locatie 1] te Aalsmeer. Voorts is niet in geschil dat [appellant] permanent in zijn woonark woont. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Woonarken" (hierna: het bestemmingsplan) rust daar de bestemming "Water-Verblijfsrecreatie". De gronden hebben de functieaanduiding "Ligplaats". Op gronden met deze bestemming is het niet toegestaan arken voor permanente bewoning af te meren.
2. Vaststaat dat is gehandeld in strijd met het bestemmingsplan, zodat het college terzake handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
3. [appellant] verwijst in zijn hogerberoepschrift naar zijn eerder in beroep aangevoerde gronden en verzoekt deze als herhaald en ingelast te beschouwen. Op deze gronden is de rechtbank in de aangevallen uitspraak ingegaan. [appellant] heeft in zijn hogerberoepschrift, behoudens hetgeen hierna wordt besproken, geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van die gronden en argumenten in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig is.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zich bijzondere omstandigheden voordoen op grond waarvan het college van handhavend optreden had moeten afzien. Daartoe voert hij aan dat het college heeft gehandeld in strijd met het rechtszekerheids-, vertrouwens- en gelijkheidsbeginsel. Het is niet redelijk dat hij door de verplaatsing van de woonark van het adres [locatie 2] naar het adres [locatie 1] niet voor persoonsgebonden overgangsrecht, als bedoeld in artikel 15.3 van de planregels, in aanmerking komt. De woonark is zijn enige bezit. Hij heeft een zware periode achter de rug als gevolg van gezondheidsproblemen. Door de ernstige financiële situatie waarin hij is beland, is hij niet in staat om andere woonruimte te vinden, aldus [appellant].
4.1. Niet in geschil is dat [appellant] sinds 2004 permanent in zijn woonark woont. De woonark heeft op drie plaatsen aan de Uiterweg in Aalsmeer gelegen en ligt sinds oktober 2011 aan de [locatie 1]. Voorts is niet in geschil dat [appellant] nimmer een vergunning heeft gekregen voor het permanent bewonen van de woonark. Voor persoonsgebonden overgangsrecht komt [appellant] volgens het college niet in aanmerking, omdat de woonark na de peildatum, dit is 22 juli 2011, is verplaatst. De bij besluit van 28 oktober 2011 verleende ligplaatsvergunning ziet uitdrukkelijk op het niet permanent bewonen van de woonark aan de [locatie 1]. Aan deze vergunning heeft [appellant], voor zover hij dat betoogt, geen vertrouwen kunnen ontlenen dat hij de woonark permanent mag bewonen. Voorts is niet gebleken van enige aan het college toe te rekenen, concrete, ondubbelzinnige toezeggingen waaraan rechtens te honoreren verwachtingen omtrent permanente bewoning van de woonark kunnen worden ontleend.
Anders dan [appellant] betoogt, bestaat voor het oordeel dat het college heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel geen grond.
Ter zitting heeft het college toegelicht dat de situatie van F. Huis geen gelijk geval betreft. Uit nader onderzoek is gebleken dat zijn woonark, gelegen op het adres [locatie 3], zijn eigendom is en dat de woonark op de peildatum op voormeld adres was afgemeerd, zodat Huis destijds ten onrechte niet op de lijst met ligplaatsen met persoonsgebonden overgangsrecht, als bedoeld in bijlage 4 van de planregels, was opgenomen.
Voorts weet [appellant] al lange tijd dat hij de woonark niet permanent mag bewonen. Het had op zijn weg gelegen om het college te vragen naar de gevolgen van de verplaatsing van de woonark van het adres [locatie 2] naar het adres [locatie 1]. Dit te meer nu [appellant] sinds
22 juli 2011, de datum waarop de ‘Nota van Uitgangspunten voor het bestemmingsplan woonschepen in Aalsmeer’ is gepubliceerd, op de hoogte kon zijn van het woonschepenbeleid van het college en wat de gevolgen van een verplaatsing van de woonark zouden zijn. Dat [appellant] dat vanwege persoonlijke omstandigheden niet heeft gedaan, komt voor zijn risico. In hetgeen hij heeft aangevoerd worden geen bijzondere omstandigheden gevonden op grond waarvan het college van handhavend optreden had moeten afzien.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. B.J. Schueler, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Graaff-Haasnoot
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2018
531.