ECLI:NL:RVS:2018:2365
Raad van State
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep vreemdeling tegen niet in behandeling nemen verblijfsvergunning asiel
Op 11 juli 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin een vreemdeling in hoger beroep ging tegen een beslissing van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had op 15 mei 2018 besloten om de aanvraag van de vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. De rechtbank Den Haag had op 13 juni 2018 het beroep van de vreemdeling tegen dit besluit ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Khalaf, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen verwezen naar een eerdere uitspraak van dezelfde dag, waarin de vraag werd behandeld of de termijn van de Dublinverordening aanvangt met het kennisgevingsformulier of met de formele aanvraag. De voorzieningenrechter oordeelde dat de grief van de vreemdeling slaagde en dat het hoger beroep kennelijk gegrond was. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van de staatssecretaris werd alsnog gegrond verklaard, omdat het besluit in strijd was met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 1.503,00 werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 11 juli 2018.