ECLI:NL:RVS:2018:2365

Raad van State

Datum uitspraak
11 juli 2018
Publicatiedatum
12 juli 2018
Zaaknummer
201805115/1/V3 en 201805115/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdeling tegen niet in behandeling nemen verblijfsvergunning asiel

Op 11 juli 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin een vreemdeling in hoger beroep ging tegen een beslissing van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had op 15 mei 2018 besloten om de aanvraag van de vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. De rechtbank Den Haag had op 13 juni 2018 het beroep van de vreemdeling tegen dit besluit ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Khalaf, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen verwezen naar een eerdere uitspraak van dezelfde dag, waarin de vraag werd behandeld of de termijn van de Dublinverordening aanvangt met het kennisgevingsformulier of met de formele aanvraag. De voorzieningenrechter oordeelde dat de grief van de vreemdeling slaagde en dat het hoger beroep kennelijk gegrond was. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van de staatssecretaris werd alsnog gegrond verklaard, omdat het besluit in strijd was met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 1.503,00 werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 11 juli 2018.

Uitspraak

201805115/1/V3 en 201805115/2/V3.
Datum uitspraak: 11 juli 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 92 van de Vreemdelingenwet 2000, op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 13 juni 2018 in zaak nr. NL18.9324 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 15 mei 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 13 juni 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Khalaf, advocaat te Lemmer, hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft de vreemdeling de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Voor de beantwoording van de in de grief opgeworpen vraag, of de termijn, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de Dublinverordening (PB 2013 L 180), aanvangt met het kennisgevingsformulier (model M35-O) of met het ondertekenen van de formele aanvraag (model M35-H), verwijst de Afdeling naar haar uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2018:2269. De daarin gegeven overwegingen zijn ook in deze zaak van toepassing.
De grief slaagt.
2.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de voorzieningenrechter het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 15 mei 2018 van de staatssecretaris alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb voor vernietiging in aanmerking.
3.    Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
4.    De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 13 juni 2018 in zaak nr. NL18.9324;
III.    verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 15 mei 2018, V-nummer […];
V.    wijst het verzoek af;
VI.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.503,00 (zegge: vijftienhonderddrie euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier.
w.g. Van der Wiel    w.g. Annen
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2018
765.