ECLI:NL:RVS:2018:236

Raad van State

Datum uitspraak
24 januari 2018
Publicatiedatum
24 januari 2018
Zaaknummer
201706588/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit college over projectplan waterkering Ranonkelpad Berkel en Rodenrijs

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 4 juli 2017 een eerder beroep ongegrond verklaarde. Het geschil betreft het projectplan 'Kadeonderhoud Ranonkelpad Berkel en Rodenrijs', dat op 27 juni 2016 door het college van Dijkgraaf en Hoogheemraden van Delfland is vastgesteld. Het projectplan voorziet in de wijziging van een waterkering langs de Rodenrijsevaart, waarbij het college heeft gekozen voor een damwandoplossing in plaats van de standaard ophoging conform de Legger. De appellant, wonend in de nabijheid van de waterkering, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, dat door het college ongegrond is verklaard. De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat het college voldoende gelegenheid heeft geboden voor inspraak en dat de gekozen oplossing niet in strijd is met de keurvergunning. De appellant heeft in hoger beroep diverse gronden aangevoerd, waaronder de stelling dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het projectplan in strijd is met de keurvergunning en dat de gekozen damwandhoogte onredelijk is. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 18 december 2017 ter zitting behandeld. De Afdeling oordeelt dat het college in redelijkheid heeft kunnen afwijken van de standaard ophoogprofiel en dat de bezwaren van de appellant niet opwegen tegen de belangen van de andere bewoners in het projectgebied. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en het hoger beroep wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

201706588/1/A1.
Datum uitspraak: 24 januari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 4 juli 2017 in zaak nr. 17/625 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van Dijkgraaf en Hoogheemraden van Delfland (hierna:
het college).
Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2016 heeft het college het projectplan "Kadeonderhoud Ranonkelpad Berkel en Rodenrijs" vastgesteld.
Bij besluit van 14 december 2016 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 juli 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 december 2017, waar [appellant], bijgestaan door W. Kooijman Msc, E.M. Vissink Msc en mr. M.J. Smaling, rechtsbijstandverlener te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Terwind, ing. M. van Amelsfoort en ing. T. Haileyesus, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    Het projectplan voorziet in de wijziging van een waterkering langs de Rodenrijsevaart in Berkel en Rodenrijs ter hoogte van de adressen Ranonkelpad 1 tot en met 15 oneven en Rodenrijsweg 36. De wijziging heeft als doel de waterkering weer op hoogte en breedte te brengen conform de Legger Regionale Waterkeringen (hierna: de Legger). [appellant] woont op het perceel [locatie]. Niet in geschil is dat het college onderhoudsplichtig is om de waterkering langs de Rodenrijsevaart op hoogte en sterkte te houden. Uit de leggerkaart volgt dat leggerprofiel 11, het standaard ophoogprofiel, van toepassing is op de waterkering ter hoogte van voormelde adressen, waarbij een kruinhoogte van 0,50 m boven zomerpeil dient te worden aangehouden. In het ter plaatse geldende Peilbesluit Polder Berkel is het waterpeil in de Rodenrijsevaart vastgesteld op NAP -2,66 m. Gelet op de vereiste kruinhoogte dient de waterkering ter plaatse minimaal NAP -2,16 m te zijn.
Het college heeft ervoor gekozen om af te wijken van de Legger. Vanwege de relatief kleine tuinen langs de waterkering is er onvoldoende ruimte om de kade conform de Legger op te hogen en te verbreden, aldus het college. Het heeft ervoor gekozen om een damwand van 60 cm te plaatsen langs de vaart, en waar nodig een grondkering in de tuinen. Deze oplossing bespaart ruimte, omdat de taluds langs de kade niet meer nodig zijn. Voor het gehele traject heeft het college gekozen voor een nieuwe houten damwand langs de vaart. Deze damwand komt op een hoogte van NAP -2,06 m. Vanaf de damwand wordt een 2 m brede kruin van klei aangebracht. Ook de kruin van de kade ligt op een hoogte van NAP -2,06 m. Op de kruin van de kade komt gras te liggen of tegels. De hoogtemaat van NAP -2,06 m geldt voor het gehele traject en is 10 cm hoger dan de minimale leggerhoogte. Die 10 cm extra hoogte is volgens het college nodig om de zettingen voor de komende 10 jaar op te vangen.
Aan de zijde van de tuinen varieert het projectplan. In enkele tuinen is een L-wand als grondkering voorzien. In de andere tuinen, waaronder die van [appellant], is een schuin talud van klei voorzien.
Aangezien het college de waterkering niet wenst te onderhouden volgens het standaard ophoogprofiel van de Legger, maar voor voormelde oplossing heeft gekozen, is een projectplan nodig op grond van artikel 5.4 van de Waterwet.
Met uitzondering van het gedeelte ter hoogte van het perceel van [appellant] zijn de werkzaamheden ter wijziging van de waterkering zoals opgenomen in het projectplan uitgevoerd.
Hogerberoepsgronden
2.    Anders dan [appellant] betoogt, bestaat in het door hem aangevoerde geen grond voor het oordeel dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij tijdens het besluitvormingstraject onvoldoende is gehoord. Dat [appellant] zich niet door het college gehoord voelt, betekent, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, niet dat hij daartoe onvoldoende door het college in de gelegenheid is gesteld.
Het betoog faalt.
3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het projectplan in strijd is met voorschrift 9 van de bij besluit van 27 december 1995 verleende keurvergunning, nu de oorspronkelijk aangeheelde waterkering wordt vervangen door een waterkering zonder aanheling.
3.1.    Voormelde keurvergunning is van toepassing op acht woningen aan het Ranonkelpad, waaronder [locatie]. In voorschrift 9 van de keurvergunning is opgenomen dat de waterkering tussen de oeverlijn van de Rodenrijsevaart en de woningen over de gehele breedte op een hoogte van ten minste 0,50 m boven het peil van de Rodenrijsevaart dient te worden aangelegd en onderhouden. Dit voorschrift zorgt ervoor dat er geen kuil ontstaat tussen de waterkering en de woningen. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, staat het aanhelen overeenkomstig dit voorschrift los van de wijze waarop de waterkering wordt vormgegeven en ingericht. Het projectplan levert in zoverre geen strijd op met voormeld voorschrift.
Het betoog faalt.
4.    [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot een damwandhoogte van NAP -2,06 m. Volgens [appellant] miskent het college dat overdimensionering niet alleen horizontaal en op de dijkkruin moet plaatsvinden. Voorts miskent het college de onenvenredige nadelen van deze keuze voor de bewoners van het projectgebied, aldus [appellant].
4.1.    Het vastgestelde waterpeil in de vaart is NAP -2,66 m. Gelet op de vereiste kruinhoogte van 0,50 m boven zomerpeil, dient de waterkering minimaal NAP -2,16 m te zijn. Het college heeft ervoor gekozen om de damwand aan te brengen op een hoogte van NAP -2,06 m, dat is 10 cm hoger dan de minimale leggerhoogte. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, is deze overdimensionering niet overbodig. Niet bestreden is dat de grond ter plaatse jaarlijks 1 cm verzakt. Om te voorkomen dat het college jaarlijks ophoogwerkzaamheden moet verrichten, is het niet onredelijk dat het college een overdimensionering van 10 cm heeft aangehouden.
Anders dan [appellant] betoogt, bestaat voor het oordeel dat het besluit van 14 december 2016 de gebruiksmogelijkheden van zijn bovendijks gelegen tuin inperkt, geen grond. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, bepaalt de Keur Delfland (hierna: de Keur) de mogelijkheden op de waterkering. Zo mag ingevolge de Keur geen gebruik worden gemaakt van de waterkering, tenzij bij vergunning anders is besloten. Van een verslechtering van de gebruiksmogelijkheden van de tuin van [appellant] als gevolg van het besluit van 14 december 2016 is derhalve geen sprake.
Het betoog faalt.
5.    [appellant] betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom het is afgeweken van het standaard ophoogprofiel van de Legger. [appellant] vreest voor toenemende wateroverlast op zijn perceel, omdat hemelwater niet bovendijks richting de vaart kan afvloeien.
5.1.    Niet in geschil is dat ter plaatse van het perceel van [appellant] problemen bestaan met betrekking tot de afvoer van grondwater. Zoals volgt uit het door [appellant] overgelegde rapport van Fugro van 4 december 2017, ligt de oorzaak hiervan voornamelijk in het feit dat de woning van [appellant] ongeveer 25 cm te laag is gebouwd. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat uitvoering van het projectplan zal leiden tot een toename van de benedendijkse wateroverlast.
Anders dan [appellant] betoogt, heeft het college voldoende gemotiveerd waarom het heeft gekozen voor het vaststellen van een projectplan en daarmee is afgeweken van de Legger. Het ophogen van de kade conform de Legger heeft tot gevolg dat een strook van ongeveer 4 m van de gemiddeld 8 m diepe tuinen wordt leeggehaald en voorzien van een klei-rug met grasmat. Vanwege de krappe doorstroomcapaciteit van het binnenboezemsysteem van de polder Berkel, waarvan de Rodenrijsevaart onderdeel is, is het niet mogelijk om de kade te verbreden richting de Rodenrijsevaart. Om het gevolg van ophoging conform de Legger voor de relatief kleine tuinen te voorkomen, heeft het college gekozen voor het in het projectplan voorziene alternatief. De daarin gekozen oplossing bespaart ruimte, omdat de taluds langs de kade niet nodig zijn. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college met het projectplan in redelijkheid heeft kunnen afwijken van het standaard ophoogprofiel van de Legger. Dat [appellant] ophoging en verbreding van de kade conform de Legger voorstaat, betekent niet dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor de in het projectplan voorziene ophoging en verbreding van de kade. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het projectplan niet alleen ziet op de kade in de tuin van [appellant], maar ook op de kades in zeven andere tuinen aan het Ranonkelpad, waarvan de eigenaren allen hebben ingestemd met het projectplan.
Het betoog faalt.
6.    Het betoog van [appellant] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel, faalt.
Dat de (gevolg)kosten van het wijzigen van de waterkering alleen voor rekening van de bewoners van het projectgebied worden gebracht, terwijl alle inwoners van de polder van de dijkverbetering profiteren, levert, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, geen strijd met het gelijkheidsbeginsel op. De door [appellant] met elkaar vergeleken gevallen, te weten bewoners van de polder met en bewoners van de polder zonder een perceel met waterkering, zijn feitelijk en rechtens niet te beschouwen als gelijke gevallen. Het projectplan als zodanig is op alle bewoners binnen het projectgebied van toepassing. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, is niet gebleken dat het college in dat verband anders met [appellant] is omgegaan dan de andere bewoners binnen het projectgebied.
7.    [appellant] betoogt ten slotte dat de rechtbank niet heeft onderkend dat is gehandeld in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het Eerste Protocol) en artikel 14 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM).
7.1.    Ingevolge artikel 1 van het Eerste Protocol heeft iedere natuurlijke of rechtspersoon recht op het ongestoord genot van zijn eigendom. Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht. Deze bepalingen tasten, voor zover hier van belang, op geen enkele wijze het recht aan, dat een staat heeft om die wetten toe te passen, die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang, aldus artikel 1.
Ingevolge artikel 14 van het EVRM moet het genot van de rechten en vrijheden die in dit verdrag zijn vermeld, worden verzekerd zonder enig onderscheid op welke grond ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status.
7.2.    Het vaststellen van het projectplan omvat slechts de publiekrechtelijke toestemming om de wijziging van de waterkering langs de Rodenrijsevaart ter hoogte van onder meer het perceel van [appellant] te realiseren en omvat niet de toestemming om zijn eigendom te ontnemen, dan wel inbreuk te maken op zijn eigendomsrecht. Dit betekent dat het besluit op bezwaar van 14 december 2016 niet hoeft te worden getoetst aan artikel 1 van het Eerste Protocol. De stelling van [appellant] dat er sprake is van schending van artikel 14 van het EVRM, mist grondslag.
Het betoog faalt.
Slotoverwegingen
8.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. B.J. Schueler, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.
w.g. Van Altena    w.g. Graaff-Haasnoot
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2018
531.