201805388/1/A1.
Datum uitspraak: 12 juli 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van [verzoeker A] en [verzoeker B] (hierna: tezamen en in enkelvoud: [verzoeker A]), wonend te Heerlen, en [verzoeker C], wonend te Klimmen, gemeente Voerendaal, om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
verzoekers,
en
het college van burgemeester en wethouders van Voerendaal,
verweerder.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 6 maart 2018 heeft het college [verzoeker A] en [verzoeker C] onder dwangsom gelast een bodemonderzoek te laten uitvoeren naar de aard en omvang van verontreiniging op de kadastrale percelen gemeente Voerendaal, sectie L, nrs. 120 en 122 (hierna: de percelen) en een bodemsanering te laten uitvoeren indien uit de onderzoeksresultaten blijkt dat de verontreiniging de maximale waarden overschrijdt.
Bij besluit van 7 mei 2018 heeft het college de begunstigingstermijn voor de sanering van de percelen verlengd tot acht weken na verzending van dit besluit.
Tegen het besluit van 7 mei 2018 hebben verzoekers bezwaar gemaakt.
Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 5 juli 2018, waar [verzoeker A], bijgestaan door mr. L.M.E. Embregts, advocaat te Heerlen, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.L.E. Laudy en C.H.J.M. Jansen, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [verzoeker A] is eigenaar van perceel 120 en verhuurt dat perceel aan [verzoeker C]. [verzoeker C] is eigenaar van het aangrenzende perceel 122. Volgens het college is op deze percelen asbestverdacht materiaal en drugsafval aangetroffen. In verband daarmee heeft het college [verzoeker A] en [verzoeker C] bij besluiten van 6 maart 2018 gelast om een bodemonderzoek te laten uitvoeren naar de aard en omvang van de verontreiniging op de percelen en een bodemsanering te laten uitvoeren indien uit de onderzoeksresultaten blijkt dat de verontreiniging de maximale waarden overschrijdt.
2. In opdracht van [verzoeker C] is door Aelmans Eco B.V. een verkennend bodem- en asbestonderzoek op de percelen verricht. De resultaten daarvan zijn neergelegd in een rapport van 10 april 2018. Daarin is geconcludeerd dat de interventiewaarden wat asbest betreft niet zijn overschreden, dat alleen een marginaal verhoogd gehalte aan aceton is aangetroffen en dat uit de analyseresultaten niet kan worden afgeleid dat de vermoedelijke dump van drugsafval en asbest op de onderzoekslocatie negatieve gevolgen heeft gehad op de bodemkwaliteit ter plaatse.
Het college heeft geconstateerd dat ondanks de resultaten van het onderzoek toch sprake is van bodemverontreiniging die moet worden gesaneerd. Bij het besluit van 7 mei 2018, verzonden op 8 mei 2018, heeft het college de begunstigingstermijn waarbinnen de sanering moet plaatsvinden verlengd tot acht weken na verzending van dat besluit.
3. Het verzoek van [verzoeker A] en [verzoeker C] om een voorlopige voorziening heeft geen betrekking op dat deel van de lasten dat ziet op het te verrichten bodemonderzoek. Ter zitting is overigens door het college ook niet betoogd dat die last niet naar behoren zou zijn uitgevoerd. Het verzoek om een voorlopige voorziening heeft alleen betrekking op de lasten inzake de bodemsanering. Verzoekers menen dat niet van hen kan worden gevergd dat zij binnen de daartoe gestelde termijn tot sanering zullen overgaan.
3.1. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. De opgelegde lasten houden in dat een bodemsanering moet worden uitgevoerd indien uit de onderzoeksresultaten blijkt dat de verontreiniging de maximale waarden overschrijdt. In de lasten is niet gedefinieerd wat onder maximale waarden wordt verstaan. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter biedt deze formulering in ieder geval geen ruimte voor de door het college ter zitting gegeven uitleg dat iedere vorm van verontreiniging ongedaan moet worden gemaakt. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat met de maximale waarden de interventiewaarden worden bedoeld. Uit de onderzoeksresultaten van het rapport van 10 april 2018 blijkt niet dat de interventiewaarden worden overschreden. Nu niet van een overschrijding is gebleken, bestaat dan ook op grond van de opgelegde lasten geen verplichting om tot sanering over te gaan. Dit betekent dat geen spoedeisend belang aanwezig is dat het treffen van een voorlopige voorziening vereist.
4. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, griffier.
w.g. Hagen w.g. Van der Zijpp
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2018
262-842.