201709121/1/V2.
Datum uitspraak: 10 juli 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 9 november 2017 in zaken nrs. NL17.10106 en NL17.10108 in het geding tussen:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 4 oktober 2017 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 9 november 2017 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris nieuwe besluiten op de aanvragen neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. L.J. Blijdorp, advocaat te Leerdam, hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1. De vreemdelingen zijn afkomstig uit Oekraïne en hebben aan hun asielaanvragen ten grondslag gelegd dat zij door onbekende personen zijn mishandeld en bedreigd en tevergeefs bescherming hebben gezocht bij de Oekraïense autoriteiten. De staatssecretaris heeft de aanvragen afgewezen, omdat de vreemdelingen niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij geen bescherming kunnen krijgen van de autoriteiten en dus niet aannemelijk hebben gemaakt dat Oekraïne in hun individuele geval geen veilig land van herkomst is.
2. De rechtbank heeft, voor zover nu van belang, overwogen dat in het geval van de vreemdelingen niet is gebleken van effectieve bescherming. Niet in geschil is immers dat zij tussen juni en december 2015 drie keer zijn mishandeld en bedreigd, dat zij hiervan telkens aangifte hebben gedaan en dat zij na een half jaar van de politie hebben vernomen dat nog geen enkele progressie is geboekt.
Grief
3. De staatssecretaris klaagt in zijn grief dat de rechtbank het vorenstaande ten onrechte heeft overwogen. Hij betoogt hiertoe dat de rechtbank uit de vermelde omstandigheden niet heeft kunnen afleiden dat de Oekraïense autoriteiten in het geval van de vreemdelingen onvoldoende bescherming bieden. Oekraïne is een veilig land van herkomst, zodat ervan uit moet worden gegaan dat de autoriteiten in beginsel bescherming bieden aan burgers. Dit blijkt in dit geval volgens de staatssecretaris ook uit de omstandigheid dat de vreemdelingen aangifte konden doen, dat alle aangiftes in behandeling zijn genomen en dat de vreemdelingen weliswaar in december 2015 te horen kregen dat nog geen progressie was geboekt, maar toen óók te horen kregen dat de politie nog altijd bezig was met het onderzoek en nog niemand heeft kunnen vinden. De rechtbank heeft deze omstandigheden volgens de staatssecretaris ten onrechte niet betrokken, en is ook voorbijgegaan aan zijn overige standpunt, te weten dat de vreemdelingen niet bij hogere autoriteiten of andere instanties hebben geklaagd over het - volgens hun - niet optreden van de politie.
Beoordeling grief
4. Niet in geschil is dat Oekraïne in het algemeen een veilig land van herkomst is. Zoals de staatssecretaris terecht aanvoert, moet er daarom van uit worden gegaan dat de autoriteiten in beginsel bescherming bieden tegen vervolging en behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM (zie ook de uitspraak van de Afdeling van 14 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2474). Reeds nu, zoals de staatssecretaris eveneens terecht aanvoert, uit de verklaringen van de vreemdelingen niet blijkt dat de politie hen niet heeft willen of kunnen beschermen, heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdelingen niet aannemelijk hebben gemaakt dat Oekraïne in hun individuele geval geen veilig land van herkomst is. De vreemdelingen hebben het verdere onderzoek van de politie overigens ook niet afgewacht en zich ook niet gewend tot enige andere instantie. De grief slaagt.
5. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Over de beroepen van de vreemdelingen tegen de besluiten van 4 oktober 2017 overweegt de Afdeling dat, voor zover met het vorenoverwogene niet op de bij de rechtbank voorgedragen beroepsgronden is beslist, aan deze gronden niet wordt toegekomen. Over die gronden is door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin is er een nauwe verwevenheid tussen het oordeel over die gronden, dan wel onderdelen van de bij de rechtbank bestreden besluiten waarop ze betrekking hebben, en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Deze beroepsgronden vallen daarom buiten het geding.
6. De beroepen zijn ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 9 november 2017 in zaken nrs. NL17.10106 en NL17.10108;
III. verklaart de in die zaken ingestelde beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.W.M.J. Bossmann, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Bossmann
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2018
802.