ECLI:NL:RVS:2018:2306

Raad van State

Datum uitspraak
11 juli 2018
Publicatiedatum
11 juli 2018
Zaaknummer
201706769/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • F.C.M.A. Michiels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete opgelegd aan eigenaar van woning wegens onttrekking aan woonruimtevoorraad

In deze zaak heeft de Raad van State op 11 juli 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant], de eigenaar van een woning in Amsterdam, tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had op 27 januari 2016 een bestuurlijke boete van €12.000,00 opgelegd aan [appellant] omdat hij de woning had onttrokken aan de woonruimtevoorraad door deze aan toeristen te verhuren. De rechtbank had het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging.

[appellant] betoogde dat hij niet als overtreder kon worden aangemerkt, omdat hij de woning had verhuurd aan [bedrijf], een erkende makelaar, en dat in de huurovereenkomst was opgenomen dat de woning uitsluitend als woonruimte mocht worden gebruikt. Hij stelde dat hij niet op de hoogte was van het feit dat [bedrijf] de woning aan toeristen verhuurde en dat hij niet in staat was om toezicht te houden, aangezien hij jaarlijks van oktober tot mei in het buitenland verbleef.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat [appellant] als eigenaar en verhuurder van de woning een zekere mate van toezicht moest houden. De rechtbank had ook terecht vastgesteld dat [appellant] niet had aangetoond dat hij niet wist of niet had kunnen weten dat de woning illegaal werd verhuurd. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201706769/1/A3.
Datum uitspraak: 11 juli 2018

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 juli 2017 in zaak nr. 17/2049 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 27 januari 2016 heeft het college aan [appellant] een bestuurlijke boete van €12.000,00 opgelegd.
Bij besluit van 16 februari 2017 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 juli 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 juni 2018, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.H.J. van Riessen, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. R. Lo Fo Sang en mr. A. Brandenburg, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2. [ appellant] is eigenaar van de woning op het adres [locatie] in Amsterdam. Blijkens de Basisregistratie Personen staat niemand op dit adres ingeschreven. [appellant] heeft de woning per 1 juni 2015 aan [bedrijf] verhuurd. Op 21 oktober 2015 hebben toezichthouders van de gemeente de woning bezocht. Daarbij hebben zij geconstateerd dat in de woning toeristen verbleven die de woning via de website www.booking.com voor drie nachten hadden geboekt.
Het college heeft aan [appellant] een bestuurlijke boete van €12.000,00 opgelegd, omdat hij het bepaalde in artikel 21, aanhef en onder a, van de Huisvestingwet 2014 heeft overtreden door de woning aan de woonruimtevoorraad te onttrekken.
Hogerberoepsgronden
3. [ appellant] betoogt dat hij niet als overtreder kan worden aangemerkt. Daarover voert hij aan dat in de huurovereenkomst met [bedrijf] is opgenomen dat de woning uitsluitend gebruikt mag worden als woonruimte. Ten tweede is [bedrijf] een erkende makelaar die hij heeft ingeschakeld om een vaste huurder te vinden voor de woning en op het gebruik daarvan toezicht te houden. Het gaat dan ook volgens [appellant] te ver dat hij, zoals de rechtbank heeft geoordeeld, toezicht op de door hem ingeschakelde toezichthouder moet houden. Verder stelt [appellant] dat hij niet wist en niet had kunnen weten dat [bedrijf] de woning aan toeristen verhuurde en dat de mogelijkheden van toezicht beperkt waren. [appellant] wijst erop dat hij jaarlijks van 1 oktober tot eind mei in het buitenland verblijft en dat hij als eigenaar niet zomaar de woning kan betreden. Weliswaar staat in de huurovereenkomst dat hij beheerder van de woning is, maar dat ziet volgens [appellant] alleen op het technische beheer, gezien het feit dat hij werkzaam is geweest als aannemer. Daarnaast heeft hij regelmatig contact onderhouden met [bedrijf], waarbij zij nooit te kennen hebben gegeven dat zij de woning aan toeristen verhuurden, en heeft hij nooit klachten ontvangen van omwonenden of de andere huurders in het pand van de woning, aldus [appellant].
Beoordeling
3.1.
Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 28 mei 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1912) dat de overtreder degene is die het desbetreffende wettelijke voorschrift daadwerkelijk heeft geschonden. Dat is in de eerste plaats degene die de verboden handeling fysiek heeft verricht. Daarnaast kan in bepaalde gevallen degene die de overtreding niet feitelijk heeft begaan, doch aan wie de handeling is toe te rekenen, voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden en derhalve als overtreder worden aangemerkt. Daarbij is in dit geval van belang dat van de eigenaar van een pand die dat verhuurt, mag worden gevergd dat hij zich tot op zekere hoogte informeert over het gebruik dat van het verhuurde pand wordt gemaakt. Om niet verantwoordelijk te kunnen worden gehouden voor onrechtmatig gebruik van het door hem verhuurde pand moet de eigenaar aannemelijk maken dat hij niet wist en niet kon weten dat het pand aldus werd gebruikt.
3.2.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het op de weg lag van [appellant] als eigenaar en verhuurder van de woning om in zekere mate feitelijk toezicht te houden. Anders dan waarvan [appellant] uitgaat, ontslaat de verhuur van de woning aan een makelaar hem dan ook niet van die verplichting. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat [appellant] niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichting om in zekere mate feitelijk toezicht op de woning te houden. Uit de opname van de clausule in de huurovereenkomst tussen [appellant] en [bedrijf] dat de woning uitsluitend als woonruimte mag worden gebruikt, kan niet worden afgeleid dat hij feitelijk toezicht op het gebruik van de woning heeft gehouden (uitspraak van de Afdeling van 16 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3884). Dat het college bij eerdere zittingen bij de rechtbank te kennen heeft gegeven dat deze clausule zwaarwegend is, heeft [appellant] niet gestaafd met stukken of anderszins. Voorts staat in deze huurovereenkomst dat [appellant] beheerder is van de woning. Dat hij slechts verantwoordelijk was voor het technische beheer heeft [appellant] niet gestaafd. De rechtbank heeft daarnaast onbestreden overwogen dat [appellant] zich niet heeft laten informeren aan wie [bedrijf] zijn woning heeft verhuurd. Derhalve heeft de rechtbank terecht overwogen dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet wist of niet had kunnen weten dat de woning illegaal werd verhuurd. De rechtbank heeft dan ook terecht geconcludeerd dat [appellant] als overtreder aan te merken is.
3.3.
Op hetgeen [appellant] verder heeft aangevoerd, is de rechtbank in de aangevallen uitspraak gemotiveerd in reactie op deze ook in beroep naar voren gebrachte gronden ingegaan. De Afdeling ziet geen aanleiding om over deze gronden anders te oordelen dan de rechtbank.
Het betoog faalt.
Conclusie
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.
w.g. Michiels w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2018
689.

BIJLAGE

Huisvestingswet 2014
Artikel 21
Het is verboden om een woonruimte, behorend tot een met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening aangewezen categorie gebouwen en die gelegen is in een in de huisvestingsverordening aangewezen wijk, zonder vergunning van burgemeester en wethouders:
a. anders dan ten behoeve van de bewoning of het gebruik als kantoor of praktijkruimte door de eigenaar aan de bestemming tot bewoning te onttrekken;
b. anders dan ten behoeve van de bewoning of het gebruik als kantoor of praktijkruimte door de eigenaar met andere woonruimte samen te voegen;
c. van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten;
d. te verbouwen tot twee of meer woonruimten.
Huisvestingsverordening (geldend van 1 juli 2015 t/m 31 december 2015)
Artikel 26 Werkingsgebied
[…]
3. Als woonruimte als bedoeld in artikel 30 van de wet wordt in de gemeente Amsterdam aangewezen alle woonruimte ongeacht huur- of koopprijs met uitzondering van
a. tweede woning huur en tweede woning koop zoals bedoeld in artikel 1 onder w en x; en
b. door burgemeester en wethouders aangewezen woonruimte voor huisvesting van studenten die staan ingeschreven bij een universiteit, een hogere beroepsopleiding of een middelbare beroepsopleiding gevestigd in het gebied van de Stadsregio Amsterdam, alsmede voor promovendi verbonden aan deze instellingen, waarbij sprake is van omzetting van zelfstandige en onzelfstandige woonruimte; en
c. woonruimte op de adressen genoemd in bijlage 6 ‘Adressen Solids’ bij deze verordening.
Artikel 27 Reikwijdte vergunningsplicht
Het is verboden om woonruimte aangewezen in artikel 26, derde tot en met zevende lid zonder vergunning aan bestemming tot bewoning te onttrekken, met andere woonruimte samen te voegen of van zelfstandig in onzelfstandige woonruimte om te zetten.
Artikel 59 Bestuurlijke boete
1. Burgemeester en wethouders kunnen een bestuurlijke boete opleggen bij overtreding van artikel 7 en artikel 30 van de wet.
2. Burgemeester en wethouders leggen een boete op
a. voor de eerste overtreding van de artikelen genoemd in het eerste lid overeenkomstig kolom A van de in bijlage vijf opgenomen tabel;
b. voor de tweede en volgende overtreding van de artikelen genoemd in het eerste lid binnen drie jaar na de eerste overtreding overeenkomstig kolom B van de in bijlage 5 genoemde tabel.
In Bijlage 5, behorend bij artikel 59, is de volgende tabel opgenomen.
*wettelijk maximum