201706595/1/A1.
Datum uitspraak: 11 juli 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 14 juli 2017 in zaken nrs. 16/7216 en 16/7217 in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B]
en
het college van burgemeester en wethouders van Barendrecht.
Procesverloop
Bij besluit van 11 oktober 2016 heeft het college aan [vergunninghouder] omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een woning op het perceel [locatie 1] te Barendrecht.
Bij uitspraak van 14 juli 2017 heeft de rechtbank het door [appellant A] en [appellant B] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en [appellant B] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 juni 2018, waar [appellant A] en [appellant B], en het college, vertegenwoordigd door mr. M. el Hachmioui en P. van Buren, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Het bouwplan voorziet in de bouw van een vrijstaande woning aan de zuidzijde van de Kooiwalweg, in een overgangszone tussen de wijk Lombardije te Rotterdam en Barendrecht. De voorziene woning bestaat uit één woonlaag met een kap. [appellant A] en [appellant B] wonen tegenover het perceel aan de [locatie 2] onderscheidenlijk [locatie 3] en verzetten zich tegen de voorgenomen bouw van de woning. Zij vrezen dat dit zal leiden tot een aanzienlijke verslechtering van de ruimtelijke kwaliteit van hun woonomgeving en tot een aantasting van hun woon- en leefklimaat.
2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Noordrand" rust op het perceel de bestemming "Recreatie". Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan. Teneinde het bouwplan niettemin mogelijk te maken, heeft het college met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) omgevingsvergunning verleend.
De rechtbank heeft overwogen dat aan het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning een deugdelijke ruimtelijke onderbouwing ten grondslag ligt, waarbij het college oog heeft gehad voor de ruimtelijke gevolgen van het bouwplan en voor de belangen van omwonenden waaronder [appellant A] en [appellant B]. Daargelaten of aan de Barendrechtse zijde van de Kooiwalweg sprake is van lintbebouwing heeft het college naar het oordeel van de rechtbank op grond van de overige overwegingen na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid kunnen besluiten medewerking te verlenen aan het bouwplan.
Beoordeling van het hoger beroep
3. [appellant A] en [appellant B] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel heeft gehandeld door toestemming te verlenen voor de afwijking van het recent vastgestelde consoliderende bestemmingsplan, waarin de gemeenteraad gekozen heeft voor het niet toestaan van bebouwing op het perceel. Voorts achten zij het niet rechtmatig dat de gemeenteraad van Barendrecht het aan de verlening van de gevraagde omgevingsvergunning in de weg staand gemeentelijk beleid hangende de aanvraagprocedure heeft ingetrokken en herzien.
3.1. Artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo luidt:
"1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen,
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
(…)."
3.2. Het college heeft op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo, de bevoegdheid om met een goede ruimtelijke onderbouwing van het bestemmingsplan af te wijken. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:702) kan de inhoud van het bestemmingsplan noch de omstandigheid dat het een recent bestemmingsplan betreft, afdoen aan die aan het college toekomende bevoegdheid. Dat het college van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt, maakt op zichzelf niet dat het afwijken van het bestemmingsplan in strijd is met de rechtszekerheid. De rechtbank heeft terecht evenmin grond gezien voor het oordeel dat de raad van de gemeente Barendrecht onrechtmatig heeft gehandeld door, mede in verband met de voorgenomen ontwikkelingen op de planlocatie, bij besluit van 21 april 2015 de gebiedsvisie Kooiwalweg in te trekken en bij besluit van 1 maart 2016 het Barendrechts Buitenboek te herzien, waarmee de door [appellant A] en [appellant B] gestelde belemmeringen voor toekenning van de omgevingsvergunning zijn weggenomen. Uit de besluitvorming van de raad van de gemeente Barendrecht blijkt dat de raad de realisering van de woning op dit perceel planologisch aanvaardbaar acht, maar het ruimtelijk niet wenselijk acht om ter plaatse verdere bebouwing toe te staan.
Het betoog faalt.
4. [appellant A] en [appellant B] betogen voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit niet van een deugdelijke ruimtelijke onderbouwing is voorzien. Hiertoe voeren zij aan dat de opsteller van de aan het besluit ten grondslag liggende ruimtelijke onderbouwing, naar aanleiding van door hen ingebrachte zienswijzen op eerdere bouwaanvragen, meermalen ten gunste van de aanvrager aanpassingen in de onderbouwing heeft aangebracht en zich derhalve niet onafhankelijk heeft opgesteld. Voorts voeren [appellant A] en [appellant B] aan dat in de ruimtelijke onderbouwing ten onrechte voorbij is gegaan aan de aantasting van het uitzicht vanuit hun woningen op het buitengebied als gevolg van de omvang van de te realiseren bebouwing.
4.1. De aan het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning ten grondslag gelegde ruimtelijke onderbouwing is opgenomen in het rapport van Buro SRO "omgevingsvergunning Kooiwalweg". In de ruimtelijke onderbouwing is gemotiveerd uiteengezet waarom realisering van een vrijstaande woning op het perceel in dit geval planologisch aanvaardbaar wordt geacht. De rechtbank heeft terecht overwogen dat daarbij zowel de ruimtelijke gevolgen van het bouwplan als de belangen van omwonenden zijn betrokken.
De enkele omstandigheid dat de ruimtelijke onderbouwing in de fase van voorbereiding naar aanleiding van eerder ingebrachte zienswijzen meermalen op onderdelen is aangepast en geactualiseerd betekent niet dat de definitieve versie van de ruimtelijke onderbouwing zoals ten grondslag gelegd aan het bestreden besluit daardoor tekort schiet.
In de ruimtelijke onderbouwing is ingegaan op de gevolgen van de realisering van het bouwplan voor de doorzichten vanuit de bestaande bebouwing aan de noordzijde van het perceel. Met het opnemen van de stedenbouwkundige randvoorwaarden is gegarandeerd dat het perceel zowel aan de oost- als westzijde gedeeltelijk niet wordt bebouwd, waardoor ondanks de langgerekte vorm van de voorziene woning ook vanuit de woningen van [appellant A] en [appellant B] - zij het beperkt - doorkijken behouden blijven. Dat neemt evenwel niet weg dat, naar niet in geschil is, realisering van het bouwplan negatieve gevolgen zal hebben voor het uitzicht van [appellant A] en [appellant B] vanuit hun woning. De rechtbank heeft daarin evenwel terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat realisering van het bouwplan zal leiden tot een zodanige vermindering van het woongenot, dat het college om die reden niet in redelijkheid omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. De rechtbank heeft daarbij terecht in aanmerking dat met de in de ruimtelijke onderbouwing opgenomen stedenbouwkundige randvoorwaarden die zien op situering en hoogte van de woning, waarbij onder meer is voorgeschreven dat de woning bestaat uit maximaal één laag met kap, is beoogd recht te doen aan de belangen van [appellant A] en [appellant B].
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de ruimtelijke onderbouwing niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet.
Het betoog faalt.
Conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.
w.g. Helder w.g. Deen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2018
604.