201708766/1/A2.
Datum uitspraak: 11 juli 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Belastingdienst/Toeslagen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 september 2017 in zaak nr. 17/2193 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 14 januari 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen een aanvraag van [wederpartij] om zorgtoeslag over het berekeningsjaar 2015 afgewezen.
Bij besluit van 8 februari 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 september 2017 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 8 februari 2017 vernietigd en de Belastingdienst/Toeslagen opgedragen opnieuw op het bezwaar van [wederpartij] te beslissen met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Belastingdienst/Toeslagen hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 mei 2018, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, en [wederpartij], vertegenwoordigd door [gemachtigde], zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Bij besluit van 14 januari 2017, zoals gehandhaafd bij besluit van 8 februari 2017, heeft de Belastingdienst/Toeslagen een aanvraag van [wederpartij] om zorgtoeslag over het berekeningsjaar 2015 afgewezen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan de afwijzing ten grondslag gelegd dat [wederpartij], op grond van artikel 15, eerste lid van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), tot 1 september 2016 een aanvraag om zorgtoeslag over het berekeningsjaar 2015 kon indienen. De aanvraag van [wederpartij] om zorgtoeslag over het berekeningsjaar 2015 is, nu deze door de Belastingdienst/Toeslagen op 27 december 2016 is ontvangen, te laat ingediend. De Belastingdienst/Toeslagen verwijst naar de aan [wederpartij] verstuurde brief van 8 december 2014 waaruit volgt dat de door [wederpartij] eerder gedane aanvraag om zorgtoeslag over het berekeningsjaar 2014 voor 2015 niet wordt gecontinueerd en dat [wederpartij] een nieuwe aanvraag om zorgtoeslag kan indienen.
De rechtbank heeft het door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 8 februari 2017 vernietigd en de Belastingdienst/Toeslagen opgedragen om met inachtneming van de uitspraak opnieuw op het bezwaar van [wederpartij] te beslissen. Daaraan heeft de rechtbank ten grondslag gelegd dat de Belastingdienst/Toeslagen de aanvraag van [wederpartij] om zorgtoeslag over het berekeningsjaar 2014 ten onrechte niet heeft gecontinueerd voor 2015. De brief van 8 december 2014 kan niet worden aangemerkt als een mededeling in de zin van artikel 15, zesde lid, van de Awir, aldus de rechtbank.
De Belastingdienst/Toeslagen kan zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank en vecht dit in hoger beroep aan.
Wettelijk kader
2. Artikel 15 van de Awir luidt:
"1. Een aanvraag om een tegemoetkoming met betrekking tot een berekeningsjaar kan tot 1 september van het jaar volgend op het berekeningsjaar worden ingediend bij de Belastingdienst/Toeslagen. Indien de belanghebbende of diens partner voor de in de eerste volzin genoemde datum is uitgenodigd om over het berekeningsjaar aangifte inkomstenbelasting te doen binnen een termijn die na die datum verloopt, wordt de in die volzin bedoelde termijn verlengd tot de laatste dag van de door de inspecteur voor het indienen van die aangifte gestelde termijn. De tweede volzin is van overeenkomstige toepassing ingeval een medebewoner is uitgenodigd om aangifte inkomstenbelasting te doen en de aanvraag betrekking heeft op een tegemoetkoming op grond van een inkomensafhankelijke regeling waarin is bepaald dat naast de draagkracht van de belanghebbende en diens partner ook de draagkracht van medebewoners van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming. Indien meer dan een van de personen, bedoeld in de tweede en derde volzin, is uitgenodigd om aangifte inkomstenbelasting te doen, wordt voor de toepassing van die volzinnen uitgegaan van de aangifte waarvan de indieningstermijn het laatst verloopt.
(…)
5. Een aanvraag wordt geacht mede te zijn gedaan voor op het berekeningsjaar volgende berekeningsjaren.
6. Indien de Belastingdienst/Toeslagen van oordeel is dat toepassing van het vijfde lid kan worden beëindigd, deelt hij dit de belanghebbende schriftelijk mee."
Hoger beroep
3. De Belastingdienst/Toeslagen betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de dienst ten onrechte de aanvraag van
[wederpartij] om zorgtoeslag over het berekeningsjaar 2014 niet heeft gecontinueerd voor 2015. Daartoe voert de dienst aan dat uit de brief van 8 december 2014 volgt dat de aanvraag zorgtoeslag voor 2015 wordt beëindigd en dat [wederpartij], om voor 2015 in aanmerking te komen voor zorgtoeslag, een tijdige aanvraag hiertoe had moeten indienen. De aanvraag van [wederpartij] om zorgtoeslag over het berekeningsjaar 2015 is, nu deze aanvraag te laat is ingediend, terecht afgewezen, aldus de Belastingdienst/Toeslagen.
4. Uit artikel 15, vijfde lid, van de Awir volgt dat een aanvraag voor zorgtoeslag geacht wordt mede te zijn gedaan voor op het berekeningsjaar volgende berekeningsjaren. Indien de Belastingdienst/Toeslagen van oordeel is dat toepassing van het vijfde lid kan worden beëindigd, deelt hij dit schriftelijk mee aan de belanghebbende.
5. Anders dan de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de brief van 8 december 2014 moet worden aangemerkt als een mededeling in de zin van artikel 15, zesde lid, van de Awir. De brief is aan [wederpartij] geadresseerd en daarin is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
"Wij verlengen uw zorgtoeslag voor 2015 niet. Dit is omdat u over (het laatste deel van) 2014 ook al geen zorgtoeslag meer kreeg. Of omdat u volgens onze informatie vanaf 1 januari 2015 hierop geen recht meer hebt. […] Denkt u wel recht te hebben op zorgtoeslag in 2015? Dan kunt u deze toeslag opnieuw aanvragen met Mijn Toeslagen op www.toeslagen.nl."
Uit de bewoordingen van de brief is voldoende duidelijk dat voor het verkrijgen van zorgtoeslag over 2015 een nieuwe aanvraag moet worden ingediend.
Dat de belastingadviseur van [wederpartij] door omstandigheden op een later moment bekend is geworden met de brief van 8 december 2014 als gevolg waarvan de aanvraag om zorgtoeslag voor 2015 niet tijdig is ingediend, zoals [wederpartij] ter zitting heeft betoogd, valt binnen de risicosfeer van [wederpartij] en daaraan kan niet de betekenis worden toegekend die [wederpartij] daaraan gehecht wenst te zien.
Het betoog van de Belastingdienst/Toeslagen slaagt.
Conclusie
6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 8 februari 2017 alsnog ongegrond verklaren.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 september 2017 in zaak nr. 17/2193;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, griffier.
w.g. Hagen w.g. Van Soest-Ahlers
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2018
343-854.