ECLI:NL:RVS:2018:2273

Raad van State

Datum uitspraak
9 juli 2018
Publicatiedatum
10 juli 2018
Zaaknummer
201804894/2/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak tegen staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 9 juli 2018 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoek is ingediend door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 mei 2018. De rechtbank had het beroep van de vreemdelingen gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de vreemdelingen tegen de afwijzing van hun aanvragen om een machtiging tot voorlopig verblijf.

De staatssecretaris verzocht de voorzieningenrechter om te bepalen dat hij in afwachting van de uitspraak op zijn hoger beroep geen uitvoering hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat, gelet op de aangevoerde argumenten, het niet aannemelijk is dat de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep in stand zal blijven. Desondanks heeft de voorzieningenrechter geen aanleiding gezien om een voorlopige voorziening te treffen, omdat de rechtbank niet heeft bepaald dat de staatssecretaris de gevraagde machtigingen moet verlenen.

Het verzoek van de staatssecretaris is als kennelijk ongegrond afgewezen. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdelingen, die zijn vastgesteld op € 501,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

201804894/2/V1.
Datum uitspraak: 9 juli 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van deze wet, hangende het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 16 mei 2018 in zaak nr. 17/16631 in het geding tussen:
[de vreemdelingen]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 17 mei 2017 heeft de staatssecretaris aanvragen om de vreemdelingen een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 28 november 2017 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdelingen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 mei 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Voorts heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdelingen hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.    Het verzoek strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de staatssecretaris in afwachting van de uitspraak op zijn hoger beroep geen uitvoering hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank.
2.    Gelet op wat is aangevoerd is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep in stand zal blijven. Gelet op de belangen die de staatssecretaris en de vreemdelingen naar voren hebben gebracht, ziet de voorzieningenrechter niettemin geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. Daarbij neemt de voorzieningenrechter mede in aanmerking dat de aangevallen uitspraak er niet toe strekt dat de staatssecretaris de gevraagde machtigingen tot voorlopig verblijf moet verlenen.
3.    Het verzoek moet als kennelijk ongegrond worden afgewezen.
4.    De staatssecretaris moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    wijst het verzoek af;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier.
w.g. Bijloos    w.g. Schuurman
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2018
282.