ECLI:NL:RVS:2018:2267
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot rechtmatig verblijf
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 5 juli 2018 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoek is ingediend door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 mei 2018. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag om afgifte van een document dat rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan aantoont.
De staatssecretaris had eerder, op 29 augustus 2017, de aanvraag van de vreemdeling afgewezen. Na het indienen van bezwaar door de vreemdeling, verklaarde de staatssecretaris dit bezwaar ongegrond op 16 januari 2018. De vreemdeling ging hiertegen in beroep bij de rechtbank, die oordeelde dat de staatssecretaris een nieuw besluit moest nemen. In afwachting van de uitspraak op het hoger beroep verzocht de staatssecretaris de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat hij geen uitvoering hoefde te geven aan de uitspraak van de rechtbank.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek van de staatssecretaris afgewezen. Hij oordeelde dat het niet aannemelijk was dat de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep in stand zou blijven, maar dat er geen aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wees erop dat de rechtbank niet had bepaald dat de staatssecretaris het gevraagde document moest afgeven. Daarnaast werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 501,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.