ECLI:NL:RVS:2018:2199

Raad van State

Datum uitspraak
4 juli 2018
Publicatiedatum
4 juli 2018
Zaaknummer
201706867/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • F.C.M.A. Michiels
  • H. Bolt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek tot niet-ruimen van graf

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam, die op 11 juli 2017 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het geschil betreft de afwijzing door het college van burgemeester en wethouders van Cromstrijen van het verzoek van [appellant] om het graf van zijn vader niet te ruimen. Het college had op 25 mei 2016 aan [appellant] meegedeeld dat het van plan was het algemeen graf, waarin zijn vader sinds mei 1972 ligt begraven, te ruimen in verband met een herinrichting van de begraafplaats. Het college verklaarde het bezwaar van [appellant] tegen deze beslissing ongegrond bij besluit van 15 mei 2017.

De rechtbank oordeelde dat het belang van het college bij de herindeling van de graven zwaarder weegt dan het emotionele belang van [appellant] om het graf niet te ruimen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 8 mei 2018 ter zitting behandeld, waarbij [appellant] werd vertegenwoordigd door mr. M.T.C.A. Smets en het college door mr. E.J. van Huut, G. Stoopendaal en J. Timmerman.

De Afdeling oordeelt dat de brief van het college van 25 mei 2016 geen besluit is waartegen [appellant] bezwaar kon maken, omdat er geen in rechte afdwingbare rechtsverhouding werd vastgesteld. De Afdeling verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep tegen het besluit van 15 mei 2017 alsnog gegrond. Het college wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan [appellant].

Uitspraak

201706867/1/A3.
Datum uitspraak: 4 juli 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Numansdorp, gemeente Cromstrijen,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) van 11 juli 2017 in zaak nrs. 17/3255 en 17/3256 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Cromstrijen.
Procesverloop
Bij brief van 25 mei 2016, verzonden op 31 mei 2016, heeft het college het verzoek van [appellant] om het graf van zijn vader niet te ruimen afgewezen.
Bij besluit van 15 mei 2017 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 juli 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij brief van 24 januari 2018 heeft [appellant] een reactie gegeven op de schriftelijke uiteenzetting van het college.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 mei 2018, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. M.T.C.A. Smets, advocaat te Eindhoven, en het college, vertegenwoordigd door mr. E.J. van Huut, G. Stoopendaal en J. Timmerman, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    Bij brief van 2 februari 2016 heeft het college [appellant] medegedeeld dat het van plan is het algemeen graf, waarin de vader van [appellant] sinds mei 1972 ligt begraven, te ruimen. Bij brief van 14 april 2016 heeft [appellant] het college verzocht om het graf van zijn vader niet te ruimen. Het college heeft het verzoek afgewezen omdat het hele vak, waarin onder meer de vader van [appellant] ligt begraven, geruimd zal worden wegens een herinrichting van de begraafplaats. Bij besluit op bezwaar is het college bij dit standpunt gebleven.
Oordeel van de rechtbank
2.    De rechtbank heeft overwogen dat de vader van [appellant] ligt begraven in een algemeen graf waarbij geen toestemming is vereist voor het ruimen van het graf. Het belang dat het college heeft bij het herindelen van de graven weegt volgens de rechtbank zwaarder dan het emotionele belang van [appellant] om het graf niet te ruimen.
Wettelijk kader
3.    Artikel 1:3, eerste en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt:
‘1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.’
Artikel 31, tweede lid, van de Wet op de lijkbezorging luidt: ‘Het ruimen geschiedt niet dan op last van de houder van de begraafplaats en na verloop van tien jaar nadat in het graf laatstelijk een lijk is geplaatst, en, indien het een particulier graf betreft, met toestemming van de rechthebbende op het graf.’
Artikel 1, aanhef en onder b, van de Verordening op het beheer en gebruik van de gemeentelijke begraafplaatsen en de uitvaartcentra in de gemeente Cromstrijen 2015 (hierna: de verordening) luidt: ‘Deze verordening verstaat onder:
b) algemeen graf: een graf, bij de gemeente in beheer waarin gelegenheid wordt geboden tot het doen begraven van een lijk.’
Artikel 2, eerste lid, van de verordening luidt: ‘Voor de toepassing van het bij of krachtens deze verordening bepaalde wordt, voor zover van belang onder "algemeen graf " mede verstaan: algemeen urnengraf of algemeen kindergraf waaraan alleen de wettelijke grafrusttermijn wordt toegepast. In plaatselijk gebruik blijven deze graven vijftien jaren in stand. Na deze termijn kunnen deze graven worden geruimd.’
Ambtshalve beoordeling
4.    Aanleiding voor het verzoek van [appellant] is de mededeling van het college van 2 februari 2016. Deze mededeling dient te worden gezien als een aankondiging van feitelijk handelen. De brief van 25 mei 2016 behelst de weigering om af te zien van dit feitelijk handelen. Door de mededeling van het college noch door de weigering wordt een in rechte afdwingbare rechtsverhouding vastgesteld, gewijzigd of opgeheven. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat uit artikel 2 van de verordening volgt dat de graven in een algemeen graf na verloop van vijftien jaren mogen worden geruimd. Toestemming van de beheerder of de rechthebbende voor het ruimen is niet vereist.
De conclusie is dan ook dat de brief van het college van 25 mei 2016 geen besluit is waartegen [appellant] bezwaar kon maken. Dat heeft de rechtbank niet onderkend.
5.    Gelet op het voorgaande behoeft hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen bespreking.
6.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 15 mei 2017 van het college alsnog gegrond verklaren en het gemaakte bezwaar tegen de mededeling van het college van 25 mei 2016 niet-ontvankelijk verklaren. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
7.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 11 juli 2017 in zaken nrs. 17/3255 en 17/3256;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Cromstrijen van 15 mei 2017;
V.    verklaart het bezwaar van [appellant] tegen de brief van 25 mei 2016 niet-ontvankelijk;
VI.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Cromstrijen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.004,00 (zegge: tweeduizend vier euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Cromstrijen aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 418,00 (zegge: vierhonderdachttien euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. H. Bolt, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen    w.g. Klein
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2018
176-857.