ECLI:NL:RVS:2018:2166
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 28 juni 2018 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. De zaak betreft een vreemdeling die een aanvraag had ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 2 maart 2017 was afgewezen. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 23 november 2017 door de staatssecretaris ongegrond verklaard.
De vreemdeling heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 22 mei 2018 het beroep gegrond verklaarde en de staatssecretaris opdroeg om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. De staatssecretaris heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij in afwachting van de uitspraak op het hoger beroep geen uitvoering hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat, hoewel de staatssecretaris en de vreemdeling hun belangen naar voren hebben gebracht, het voorlopig oordeel is dat het niet aannemelijk is dat de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep in stand zal blijven. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die zijn opgelopen tot € 501,00, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.