ECLI:NL:RVS:2018:2165
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep vreemdeling tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 23 juni 2017 afgewezen, waarna de vreemdeling bezwaar maakte. Dit bezwaar werd door de staatssecretaris ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, verklaarde op 20 april 2018 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing ook ongegrond. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep beoordeeld aan de hand van de relevante artikelen uit de Vreemdelingenwet 2000 en de Algemene wet bestuursrecht. De Raad oordeelt dat het hogerberoepschrift niet voldoet aan de vereisten zoals gesteld in artikel 85 van de Vreemdelingenwet. De vreemdeling heeft geen grieven geformuleerd tegen de uitspraak van de rechtbank, wat betekent dat er geen sprake is van een ontvankelijk hoger beroep.
Daarom heeft de Raad van State het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 28 juni 2018, en is vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, griffier.