ECLI:NL:RVS:2018:2165

Raad van State

Datum uitspraak
28 juni 2018
Publicatiedatum
29 juni 2018
Zaaknummer
201804406/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdeling tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 23 juni 2017 afgewezen, waarna de vreemdeling bezwaar maakte. Dit bezwaar werd door de staatssecretaris ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, verklaarde op 20 april 2018 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing ook ongegrond. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep beoordeeld aan de hand van de relevante artikelen uit de Vreemdelingenwet 2000 en de Algemene wet bestuursrecht. De Raad oordeelt dat het hogerberoepschrift niet voldoet aan de vereisten zoals gesteld in artikel 85 van de Vreemdelingenwet. De vreemdeling heeft geen grieven geformuleerd tegen de uitspraak van de rechtbank, wat betekent dat er geen sprake is van een ontvankelijk hoger beroep.

Daarom heeft de Raad van State het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 28 juni 2018, en is vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, griffier.

Uitspraak

201804406/1/V1.
Datum uitspraak: 28 juni 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 20 april 2018 in zaak nr. 18/535 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 23 juni 2017 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van onbekende datum heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 april 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 bevat het hogerberoepschrift, in aanvulling op artikel 6:5, eerste lid, onderdeel d, van de Awb, één of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank.
Ingevolge het tweede lid omschrijft een grief het onderdeel van de uitspraak waarmee de indiener zich niet kan verenigen, alsmede de gronden waarop de indiener zich daarmee niet kan verenigen.
Ingevolge het derde lid wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, indien niet is voldaan aan het eerste of tweede lid, aan artikel 6:5 van de Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het hoger beroep. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing, indien niet is voldaan aan de vereisten vermeld in artikel 6:5, eerste lid, onder c en d, of aan het eerste of tweede lid van dit artikel.
2.    Hetgeen de vreemdeling in het hogerberoepschrift naar voren heeft gebracht, omschrijft geen onderdeel van de aangevallen uitspraak waarmee hij zich niet kan verenigen, noch de gronden waarop hij zich niet daarmee kan verenigen. Mitsdien is geen sprake van grieven in de zin van voormeld artikel 85, tweede lid. Daarom is niet voldaan aan voormeld artikel 85, eerste lid.
3.    Het hoger beroep is, gelet op voormeld artikel 85, derde lid, kennelijk niet-ontvankelijk.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Hanrath
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2018
392.