201803701/1/V3.
Datum uitspraak: 28 juni 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 24 april 2018 in zaak nr. NL18.7298 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 17 maart 2018 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld.
Bij uitspraak van 24 april 2018 heeft de rechtbank het met een kennisgeving vanwege de staatssecretaris daartegen aanhangig gemaakte beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en de vreemdeling schadevergoeding toegekend.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.H.K. van Middelkoop, advocaat te Haarlem, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de maatregel van bewaring aan een motiveringsgebrek lijdt, omdat hij daarin niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij in het geval van de vreemdeling niet met een lichter middel dan bewaring volstaat.
Daartoe betoogt de staatssecretaris, samengevat weergegeven, dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de maatregel van bewaring, gelet op het arrest van het Hof van Justitie van 5 juni 2014, Mahdi, ECLI:EU:C:2014:1320, deugdelijk is gemotiveerd. De vreemdeling heeft slechts algemene, niet-onderbouwde en niet-gespecificeerde bezwaren tegen detentie, waardoor een toegespitste individuele belangenafweging in het besluit tot oplegging van de bewaringsmaatregel niet is vereist, aldus de staatssecretaris.
2. In het proces-verbaal van gehoor van 17 maart 2018 is onder meer het volgende vermeld:
"Zijn er in uw geval feiten of omstandigheden, waardoor u niet in detentie kunt verblijven? Nee. Niets bijzonders. Ik vind het moeilijk tussen 4 muren. Ik heb nooit gevangen gezeten. Mensen buiten zijn vrij en ik zit tussen 4 muren, dat is moeilijk.
Zijn er bijzondere medische omstandigheden waarmee rekening gehouden moet worden? (medische behandeling, medicatie, etc.) Nee, niets bijzonders."
2.1. In de maatregel van bewaring is onder het kopje "Geen lichter middel" het volgende vermeld:
"Daarbij is afgewogen of op de vreemdeling een afdoende, minder dwingende maatregel doeltreffend is toe te passen. Gezien de bovenstaande gronden en motiveringen is vervolgens overwogen dat daarvan in het onderhavige geval geen sprake (meer) is. Door de vreemdeling is ook niet overtuigend gesteld dat een dergelijke maatregel voor de daadwerkelijke effectuering van diens vertrek volstaat.
(X) Door de vreemdeling zijn geen omstandigheden aangevoerd die zouden moeten leiden tot het opleggen (of voortzetten) van een minder dwingende maatregel.
[…]
Evenmin is gebleken van omstandigheden die detentie voor de vreemdeling onredelijk bezwarend maken."
2.2. Uit de toelichting in de maatregel volgt dat de staatssecretaris heeft gemotiveerd waarom hij geen lichter middel dan bewaring toepast. Dat de staatssecretaris hierbij niet uitdrukkelijk heeft vermeld waarom hetgeen de vreemdeling heeft aangevoerd niet tot een ander standpunt leidt, heeft de rechtbank ten onrechte aangemerkt als een motiveringsgebrek. De vreemdeling heeft namelijk slechts algemene bezwaren tegen detentie geuit die voor een ieder gelden. De door de staatssecretaris gegeven motivering biedt de vreemdeling voldoende aanknopingspunten om de juistheid en volledigheid van diens standpunt te betwisten. Gelet hierop heeft de rechtbank niet onderkend dat de door de staatssecretaris in de maatregel van bewaring gegeven toelichting dat de vreemdeling geen omstandigheden heeft aangevoerd die zouden moeten leiden tot het opleggen van een minder dwingende maatregel, voldoet aan de vereisten die het Hof daaraan in het arrest Mahdi heeft gesteld. Nu de vreemdeling geen andere omstandigheden heeft aangevoerd dan de bovengenoemde algemene bezwaren heeft de staatssecretaris, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, deugdelijk gemotiveerd dat de bezwaren van de vreemdeling geen reden zijn om een lichter middel dan bewaring toe te passen.
De grief slaagt.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Over het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 17 maart 2018 overweegt de Afdeling dat, voor zover met het vorenoverwogene niet op de bij de rechtbank voorgedragen beroepsgronden is beslist, aan deze gronden niet wordt toegekomen. Over die gronden is door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin is sprake van een nauwe verwevenheid tussen het oordeel over die gronden, dan wel onderdelen van het bij de rechtbank bestreden besluit waarop ze betrekking hebben, en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Deze beroepsgronden vallen thans dientengevolge buiten het geding.
4. Het beroep is ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding dient reeds hierom te worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 24 april 2018 in zaak nr. NL18.7298;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, griffier.
w.g. Verheij w.g. Bechinka
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2018
371-873.