201706294/1/V1.
Datum uitspraak: 28 juni 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling], mede voor haar minderjarige kinderen,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 10 juli 2017 in zaak nr. 17/6229 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 20 februari 2017 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, ingewilligd.
Bij uitspraak van 10 juli 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Habib-Portier, advocaat te Leeuwarden, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Voor de beantwoording van de in de eerste grief opgeworpen vragen over de betekenis van de door het door de vreemdeling ondertekende en ingediende kennisgevingsformulier 'model M35-O' verwijst de Afdeling naar haar uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2018:2098. De daarin gegeven overwegingen zijn ook in deze zaak van toepassing. De grief slaagt.
2. Hetgeen voor het overige in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het inleidende beroep alsnog gegrond verklaren en het besluit van 20 februari 2017 vernietigen, voor zover de staatssecretaris de ingangsdatum van de daarbij aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft gesteld op 4 januari 2017. De Afdeling ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door te bepalen dat ingangsdatum van die verblijfsvergunning, die een geldigheidsduur heeft van vijf jaar, wordt gesteld op 10 oktober 2016, zijnde de datum waarop de asielaanvraag is ontvangen.
4. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 10 juli 2017 in zaak nr. 17/6229;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 20 februari 2017, V-nummers […], […], […] en […], voor zover hij de ingangsdatum van de aan de vreemdeling voor vijf jaar verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft gesteld op 4 januari 2017;
V. bepaalt de ingangsdatum van die verblijfsvergunning op 10 oktober 2016 en dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 20 februari 2017;
VI. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1002,00 (zegge: duizendtwee euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. D.A. Verburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, griffier.
w.g. Verheij w.g. Groeneweg
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2018
32.