201706010/1/V3.
Datum uitspraak: 28 juni 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 19 juli 2017 in zaak nr. NL17.3564 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 21 juni 2017 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 19 juli 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.R. van der Pol, advocaat te Leeuwarden, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 bevat het hogerberoepschrift, in aanvulling op artikel 6:5, eerste lid, onderdeel d, van de Awb, één of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank.
Ingevolge het tweede lid omschrijft een grief het onderdeel van de uitspraak waarmee de indiener zich niet kan verenigen, alsmede de gronden waarop de indiener zich daarmee niet kan verenigen.
Ingevolge het derde lid wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, indien niet is voldaan aan het eerste of tweede lid, aan artikel 6:5 van de Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het hoger beroep. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing, indien niet is voldaan aan de vereisten vermeld in artikel 6:5, eerste lid, onder c en d, of aan het eerste of tweede lid van dit artikel.
2. Hetgeen de staatssecretaris in het hogerberoepschrift heeft aangevoerd, heeft hij niet aan zijn besluit van 21 juni 2017 ten grondslag gelegd. Evenmin heeft hij dit in eerste aanleg naar aanleiding van hetgeen de vreemdeling tegen dat besluit heeft aangevoerd naar voren gebracht, noch heeft hij de rechtbank verzocht daartoe in de gelegenheid te worden gesteld.
Uit artikel 85 van de Vw 2000 volgt dat de grieven die de staatssecretaris in hoger beroep aanvoert, moeten blijven binnen de toetsing van het bestreden besluit die de rechtbank heeft verricht, dan wel, gelet op de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen, de daartegen voor haar aangevoerde beroepsgronden, het daaromtrent gevoerde verweer en de door haar te verrichten ambtshalve toetsing, behoorde te verrichten. Met deze bepaling verdraagt zich niet dat de staatssecretaris in hoger beroep grieven aanvoert waarin nieuwe of gewijzigde argumenten aan het bij de rechtbank bestreden besluit ten grondslag worden gelegd. Zodanige argumenten gaan de door de rechtbank te verrichten toetsing te buiten.
Uit het voorgaande volgt dat hetgeen de staatssecretaris in hoger beroep heeft aangevoerd, niet is aan te merken als een grief in de zin van voormeld artikel 85. Daarom is niet voldaan aan voormeld artikel 85, eerste lid.
3. Het hoger beroep is, gelet op voormeld artikel 85, derde lid, kennelijk niet-ontvankelijk.
4. De staatsecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Brugman, griffier.
w.g. Verheij w.g. Brugman
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2018
205.