201708335/1/V6.
Datum uitspraak: 27 juni 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 8 september 2017 in zaak nr. 16/4526 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Procesverloop
Bij besluit van 20 mei 2016 heeft de minister het verzoek van [appellant] om verlenging van zijn inburgeringstermijn (hierna: het verzoek) afgewezen.
Bij besluit van 15 september 2016 heeft de minister het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 september 2017 heeft de rechtbank het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 april 2018, waar [appellant], bijgestaan door mr. R.T. Poort, advocaat te Beverwijk, en de minister, vertegenwoordigd door mr. G.J.M. Naber en mr. A. Jansen, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Op grond van het door de Dienst Uitvoering Onderwijs van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap gevoerde beleid, kan een verzoek om verlenging van de inburgeringstermijn worden gehonoreerd indien aannemelijk is dat de inburgeringsplichtige op medische gronden niet in staat is om ten minste drie maanden onderwijs te volgen.
2. [appellant] heeft de minister verzocht om een verlenging van zijn inburgeringstermijn, omdat hij om medische redenen niet in staat was om effectief deel te nemen aan het daarbij behorende onderwijs. De minister heeft het verzoek afgewezen. In het besluit van 15 september 2016 heeft de minister de afwijzing van het verzoek gehandhaafd, omdat in het advies van de medisch adviseur van 2 mei 2016 staat dat er geen medische redenen zijn waardoor [appellant] in de inburgeringsperiode geen onderwijs heeft kunnen volgen en dat er daarom door de medisch adviseur geen verlenging van de inburgeringsperiode wordt geadviseerd. In het besluit van 15 september 2016 heeft de minister zich voorts op het standpunt gesteld dat hij naar aanleiding van de klacht van [appellant] dat er door de minister geen medische informatie is opgevraagd bij zijn behandelend arts, contact heeft gezocht met de medisch adviseur. De medisch adviseur was van oordeel dat gelet op de recente datum van de brief van de behandelend arts, 7 maart 2016, voor hem geen reden bestond om nadere informatie op te vragen en er gelet op die brief een goed beeld van de medische situatie van [appellant] bestond. De medisch adviseur zag gelet op de inhoud van het bezwaarschrift evenmin aanleiding om tot een ander advies te komen. De minister heeft geen reden om aan het advies van de medisch adviseur te twijfelen en de beslissing om het verzoek om verlenging af te wijzen is op een zorgvuldige manier genomen, aldus het besluit van 15 september 2016.
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister zich bij het nemen van het besluit van 15 september 2016 niet op de rapportage van zijn medisch adviseur van 2 mei 2016 had mogen baseren, nu niet is gebleken dat de minister zich ervan heeft vergewist of zijn medisch adviseur zorgvuldig onderzoek heeft gedaan en of het medisch advies concludent is. De minister heeft zijn medisch adviseur naar aanleiding van het beroep van [appellant] gevraagd om zijn advies te motiveren, waarop de medisch adviseur de minister alsnog van de gevraagde motivering heeft voorzien. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat nu is gebleken dat de minister zich er alsnog van heeft vergewist dat zijn medisch adviseur zorgvuldig onderzoek heeft gedaan en het advies concludent is, alsmede dat aannemelijk is dat [appellant] niet in zijn belang is getroffen doordat de minister dit bij het besluit van 15 september 2016 heeft nagelaten, aanleiding bestaat het gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat, indien de medisch deskundige meent dat voldoende medische informatie voorhanden is om een medisch advies te kunnen opstellen er geen verplichting bestaat om contact op te nemen met de behandelend arts van [appellant] en dat [appellant] niet gedocumenteerd heeft aangetoond dat hij wegens medische omstandigheden ten minste drie maanden geen onderwijs heeft kunnen volgen.
4. [appellant] betoogt in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte de aanvullende motivering van de medisch adviseur en de minister aan haar uitspraak ten grondslag heeft gelegd. Volgens [appellant] had de medisch adviseur, gelet op de door hem overgelegde stukken, niet zonder nadere informatie en zonder hem in persoon te onderzoeken, tot de conclusie kunnen komen dat er geen medische redenen zijn waarom hij in de inburgeringsperiode geen onderwijs heeft kunnen volgen. Daarbij komt dat herhaaldelijk is gebleken dat de medisch adviseur zijn werk niet zorgvuldig heeft gedaan, zodat het aanvragen van een second opinion, althans een beoordeling door een andere medisch adviseur, op zijn plaats was geweest. Reeds daarom is de aangevallen uitspraak gebrekkig gemotiveerd en komt deze voor vernietiging in aanmerking, aldus [appellant]. Bovendien heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat hij niet in zijn belangen is geschaad, aangezien de minister dan wel de rechtbank op zijn minst een second opinion hadden moeten laten uitbrengen, aldus [appellant].
4.1. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, heeft de medisch adviseur de minister in beroep van een uitgebreide rapportage voorzien. Aan de hand daarvan heeft de minister zich ervan vergewist dat de medisch adviseur zorgvuldig onderzoek heeft gedaan en dat het medisch advies concludent is. Nu de inhoud van het medisch advies bezien in samenhang met de aanvullende rapportage van de medisch adviseur strookt met de informatie van de behandelend arts, wordt het betoog van [appellant] dat het advies van de medisch adviseur niet objectief zou zijn niet gevolgd. Dat betekent dat voor het aanvragen van een second opinion door de minister of de rechtbank geen aanleiding bestond. Dat geldt evenzo voor de stelling van [appellant] dat de medisch adviseur hem persoonlijk had dienen te onderzoeken. Met de door hem overgelegde stukken heeft [appellant] niet onderbouwd dat een persoonlijk onderzoek in zijn geval geboden was en dat de medisch adviseur niet kon volstaan met een beoordeling op basis van de door [appellant] overgelegde medische stukken.
[appellant] heeft verzocht om verlenging van zijn inburgeringstermijn, omdat hij op medische gronden niet in staat was om effectief aan het daarbij behorende onderwijs deel te nemen. Gelet hierop was het aan [appellant] om het verzoek met de benodigde stukken te onderbouwen. De minister heeft hem om aanvullende informatie verzocht, waarop [appellant] een machtiging heeft ingevuld die hij tezamen met medische stukken heeft overgelegd. De medisch adviseur heeft die stukken bij zijn medisch advies betrokken. Indien [appellant] het wenselijk had geacht dat ook andere, op hem betrekking hebbende, medische informatie bij de beoordeling van zijn aanvraag zou worden betrokken, had het op zijn weg gelegen om die informatie in reactie op het informatieverzoek van de minister bij hem aan te leveren. Dat heeft [appellant] niet gedaan.
[appellant] heeft evenmin medische stukken overgelegd waarmee de inhoud van het medisch advies wordt weerlegd. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij wegens medische omstandigheden ten minste drie maanden geen onderwijs heeft kunnen volgen.
De aanvullende medische gegevens die [appellant] in hoger beroep heeft overgelegd, zien op andere medische klachten dan die aan het verzoek ten grondslag zijn gelegd. Deze vormen reeds hierom geen nadere onderbouwing van zijn verzoek om uitstel en worden daarom niet bij de beoordeling daarvan betrokken.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzitter, en mr. G.M.H. Hoogvliet en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Woestenburg-Bertels, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Woestenburg-Bertels
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2018
501.