201701984/1/A1.
Datum uitspraak: 27 juni 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te Hillegom,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 januari 2017 in zaak nr. 16/8129 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Hillegom.
Procesverloop
Bij besluit van 15 oktober 2015 heeft het college aan [vergunninghouder] omgevingsvergunning verleend voor het uitbreiden van een supermarkt door het samenvoegen van bestaande winkelunits op het perceel Henri Dunantplein 85 te Hillegom (hierna: het perceel).
Bij besluit van 30 augustus 2016 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 15 oktober 2015, onder aanvulling van de motivering daarvan, in stand gelaten.
Bij uitspraak van 25 januari 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college en [vergunninghouder] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 januari 2018, waar [appellante], vertegenwoordigd door directeur, vergezeld door [gemachtigden], bijgestaan door mr. A.J. Bakhuijsen, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. P. van der Eijk en ing. S. Hardeveld-Kleuver, vergezeld door drs. D.J.A. Droogh, deskundige, zijn verschenen. Voorts is daar [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. E.M. van Bommel, advocaat te Amsterdam, vergezeld door [gemachtigden], gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. Het project voorziet in het uitbreiden van de bestaande supermarkt Dekamarkt met circa 775 m² winkelvloeroppervlakte, door het samenvoegen van vier bestaande winkels op het perceel en door voorts de huidige entreepassage van 160 m² bij de winkel te betrekken.
2. Ingevolge het voor het perceel geldende bestemmingsplan "Centrum" rusten op het perceel de bestemming "Centrum-1" en de dubbelbestemming "Waarde-archeologie".
Het project is in strijd met artikel 5.1 van de planregels, omdat de uitbreiding van de supermarkt plaatsvindt op gronden waaraan op de verbeelding de aanduiding "supermarkt" niet is gegeven.
Het college heeft de omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), gelezen in verbinding met artikel 4, aanhef en onder 9, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht verleend, teneinde het project niettemin mogelijk te maken.
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Het oordeel van de rechtbank
4. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het college in redelijkheid gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo.
Zij heeft daarbij in aanmerking genomen dat het college gelet op de aan het besluit ten grondslag gelegde deskundigenonderzoeken van Bureau Stedelijke Planning (BSP) van 12 april 2016 en Droogh Trommelen en Partners (DTNP) van 13 april 2016, alsmede de aanvullende brieven van deze bureaus van 17 november 2016, voldoende heeft gemotiveerd dat ruimte bestaat voor uitbreiding van de Dekamarkt, in zowel kwantitatieve als kwalitatieve zin. Zij heeft in de door [appellante] in het geding gebrachte tegenrapporten van Adviesburo Kardol te Hengelo van 16 november 2016 (lees: 2 november 2016) en 21 december 2016 geen grond gevonden voor het oordeel dat het college de rapporten van BSP en DTNP niet aan het besluit ten grondslag had mogen leggen.
De rechtbank heeft verder geen grond gevonden voor het oordeel dat de uitbreiding in strijd is met enig gemeentelijk, provinciaal of rijksbeleid, noch voor het oordeel dat, zoals in beroep is gesteld, aan het besluit geen deugdelijke belangenafweging ten grondslag is gelegd.
De gronden van het hoger beroep
5. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de uitbreiding van de Dekamarkt in strijd is een goede ruimtelijke ordening.
Zij voert daartoe aan dat de uitbreiding in strijd is met het rapport ‘Detailhandelsvisie en actieprogramma van de gemeente Hillegom’ van 2 juni 2015 (hierna: de Detailhandelsvisie), waarin wordt vermeld dat de uitbreiding van de supermarkt niet meer mag bedragen dan 15% van het winkelvloeroppervlak. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat hieraan wordt voldaan, aldus [appellante].
Verder voert [appellante] aan dat de rechtbank heeft miskend dat de verlening van de omgevingsvergunning in strijd is met een goede ruimtelijke ordening omdat daarmee nieuw winkelvloeroppervlak aan de Dekamarkt is toegevoegd en dat maakt dat daarmee de berekende marktruimte voor supermarkten is verbruikt. Daarmee wordt de beoogde verplaatsing van twee andere supermarkten naar het Henri Dunantplein gefrustreerd, aldus [appellante].
5.1. In de Detailhandelsvisie is vermeld dat uit marktruimteberekeningen blijkt dat er met de huidige koopstromen nu en in 2020 geen ruimte is voor een extra toevoeging van netto vierkante winkelmeters. Dit geldt voor alle branchegroepen. In bijlage 4 van de Detailhandelsvisie is evenwel het toetsingskader opgenomen voor nieuwe initiatieven inzake detailhandel. Daaruit volgt dat een uitzondering kan worden gemaakt voor een beperkte uitbreiding van winkelvloeroppervlakte om de kwaliteit en rentabiliteit van een bestaande winkel te verbeteren. De uitbreiding mag bij de toepassing van deze uitzondering niet meer bedragen dan 15% van het winkelvloeroppervlak. Dit kan volgens de Detailhandelsvisie bijvoorbeeld het geval zijn in de supermarktbranche. Indien niet aan deze oppervlakte-eis wordt voldaan, dan is blijkens bijlage 4 de vraag van belang of er aantoonbaar geen negatieve effecten op het kernwinkelgebied van Hillegom of andere regionale kernen te verwachten zijn.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het project met toepassing van de bedoelde uitzondering kan worden toegestaan. Zij heeft daarbij, anders dan [appellante] betoogt, terecht overwogen dat de uitbreiding van het winkelvloeroppervlak niet meer bedraagt dan 15%, nu daarbij slechts rekening dient te worden gehouden met een toename van 160 m², zijnde de oppervlakte van de huidige entreepassage die niet als bestaand winkelvloeroppervlak voor detailhandel kan worden aangemerkt. Voor zover de Dekamarkt daarnaast met het winkelvloeroppervlak van vier reeds bestaande winkels wordt uitgebreid, waarin voorheen onder meer een bakker en een groentewinkel waren gevestigd, heeft de rechtbank het college terecht gevolgd in het standpunt dat dit geen extra winkelvloeroppervlak betreft, omdat dit in de bestaande situatie ook reeds winkelvloeroppervlak betrof. Dat dit, zoals [appellante] betoogt, in de bestaande situatie geen winkelvloeroppervlak ten behoeve van een supermarkt was, leidt niet tot een ander oordeel. Die omstandigheid heeft de rechtbank voor de toepassing van de Detailhandelsvisie terecht niet relevant geacht, nu daarin de supermarkt geen aparte branche vormt. Waar het gaat om de uitbreiding van de Dekamarkt met de oppervlakte van de bestaande winkels, heeft de rechtbank derhalve terecht geoordeeld dat dat in het licht van de Detailhandelsvisie geen uitbreiding betekent. De rechtbank heeft eveneens terecht geoordeeld dat gelet daarop niet wordt toegekomen aan de vraag of door de uitbreiding aantoonbaar negatieve effecten op het kernwinkelgebied zijn te verwachten.
5.2. Mede gelet op de conclusies in de genoemde rapporten van BSP en DTNP heeft de rechtbank, anders dan [appellante] betoogt, in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de verlening van de omgevingsvergunning in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Zij heeft bij dit oordeel verder terecht in aanmerking genomen dat in de Detailhandelsvisie juist expliciet wordt vermeld dat op het Henri Dunantplein ruimte is voor uitbreiding en relocatie van bestaande supermarkten. Dat door het verlenen van de omgevingsvergunning ten behoeve van de uitbreiding van de Dekamarkt de berekende marktruimte voor supermarkten is verbruikt, hetgeen naar [appellante] stelt in de weg staat aan een beoogde verplaatsing van twee andere supermarkten naar het Henri Dunantplein, heeft de rechtbank wat daarvan zij, eveneens terecht niet tot het oordeel geleid dat het college de omgevingsvergunning niet in redelijkheid heeft mogen verlenen.
Het betoog faalt.
6. Nu de Afdeling met de rechtbank van oordeel is dat het college in redelijkheid van zijn bevoegdheid als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo gebruik heeft gemaakt, wordt niet toegekomen aan beantwoording van de vraag of artikel 8:69a van de Awb aan eventuele vernietiging van het besluit van 30 augustus 2016 in de weg zou hebben gestaan.
Conclusie
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.L. Bolleboom, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Bolleboom
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2018
641. BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:69a:
De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1, eerste lid:
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
b. (…),
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, (…);
d. t/m i. (…).
Artikel 2.12, eerste lid:
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Besluit omgevingsrecht
Artikel 4, aanhef en onder 9, van Bijlage II:
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komt in aanmerking:
het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen.
Bestemmingsplan "Centrum"
Artikel 5.1 van de planregels luidt:
De voor "Centrum-1" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. woningen;
b. detailhandelsbedrijven, uitsluitend op de begane grond;
c. t/m h. (…);
i. ter plaatse van de aanduiding ‘supermarkt’ tevens een supermarkt, uitsluitend op de begane grond;
j. t/m l. (…).