ECLI:NL:RVS:2018:2135

Raad van State

Datum uitspraak
27 juni 2018
Publicatiedatum
27 juni 2018
Zaaknummer
201705579/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke toetsing van het paraplubestemmingsplan 'Parkeernormen en archeologie' en de gevolgen voor parkeerdruk

Op 27 juni 2018 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen appellanten A en B, wonend te Best, en de raad van de gemeente Best. De zaak betreft een beroep tegen het besluit van de raad van 6 februari 2017, waarbij het paraplubestemmingsplan 'Parkeernormen en archeologie' is vastgesteld. Appellanten stellen dat het plan geen oplossing biedt voor de parkeerdruk nabij hun supermarkt, die grenst aan een openbaar parkeerterrein. Ze betogen dat de hoge parkeerdruk niet gelijk wordt verdeeld en dat hun belangen onevenredig worden geschaad door de plannen van de gemeente.

De Afdeling heeft de zaak op 24 mei 2018 ter zitting behandeld. De raad heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat het paraplubestemmingsplan enkel parkeernormen bevat en niet bedoeld is om een bestaand parkeertekort op te lossen. De Afdeling heeft overwogen dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan beleidsruimte heeft en dat de betrokken belangen afgewogen moeten worden. De Afdeling concludeert dat het beroep ongegrond is, omdat de raad in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat het plan in overeenstemming is met de Wet ruimtelijke ordening.

De uitspraak benadrukt dat de raad niet verplicht is om voor alle functies in de gemeente voor te schrijven dat op eigen terrein geparkeerd moet worden, aangezien daar niet altijd voldoende ruimte voor is. De Afdeling heeft geen aanleiding gezien om te oordelen dat het plan in strijd is met de wet, en heeft de proceskostenveroordeling afgewezen.

Uitspraak

201705579/1/R2.
Datum uitspraak: 27 juni 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Best (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
appellanten,
en
de raad van de gemeente Best,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 6 februari 2017 heeft de raad het paraplubestemmingsplan "Parkeernormen en archeologie" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 mei 2018, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. J. Crommentuijn, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    De raad heeft met de vaststelling van het paraplubestemmingsplan de parkeernormen in de beleidsregels van de gemeentelijke Nota Parkeernormen 2015 opgenomen in de planregels van alle bestemmingsplannen van de gemeente Best. Het plan bevat een dynamische verwijzing naar de vastgestelde Nota Parkeernormen 2015 zodat met toekomstige wijzigingen van deze nota rekening wordt gehouden.
[appellant] is eigenaar van een pand aan de Nieuwstraat in Best, dat wordt verhuurd aan een supermarkt. De supermarkt grenst aan het openbare parkeerterrein Den Ekker, dat eigendom is van de gemeente Best. [appellant] stelt dat het plan geen oplossing biedt voor de parkeerdruk nabij de supermarkt.
Toetsingskader
2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Parkeerdruk
3.    [appellant] betoogt dat, anders dan de raad in het bestreden besluit stelt, het plan niet meer rechtsgelijkheid en rechtszekerheid biedt, omdat de hoge parkeerdruk met het plan niet gelijk wordt verdeeld. Hierdoor wordt hij onevenredig in zijn belangen geschaad. [appellant] wijst op een aantal bestaande situaties en toekomstige ontwikkelingen. Met name het afsluiten voor autoverkeer van een nabij gelegen straat, het afsluiten met een automatische boom van een nabij gelegen parkeerterrein van een andere supermarkt en het uitbreiden van de blauwe zone in een nabij gelegen straat veroorzaken volgens [appellant] een vergroting van de parkeerdruk in de omgeving van de supermarkt en een toename van het aantal langparkeerders op het parkeerterrein Den Ekker ten koste van parkeerplaatsen voor de supermarkt. De plannen om de nabij gelegen straten uit te breiden met appartementen en een horecabedrijf vergroten volgens [appellant] eveneens de parkeerdruk. [appellant] stelt dat zowel uit eigen tellingen als uit eerder onderzoek blijkt dat de blauwe zone op het parkeerterrein Den Ekker uitbreiding behoeft. Tevens stelt [appellant] dat de raad heeft verzuimd in zijn Nota Parkeernormen 2015 alsook in het plan voor te schrijven dat op eigen terrein dient te worden geparkeerd. Het plan is daardoor in strijd met een goede ruimtelijke ordening, aldus [appellant].
3.1    Artikel 9 van de planregels luidt:
"9.1 Parkeernormen
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden van een gebouw en/of voor het veranderen van de functie van een bouwperceel, staat vast dat voldoende parkeergelegenheid, overeenkomstig de normen in de beleidsregels in de 'Nota Parkeernormen 2015', wordt gerealiseerd.
9.2 Afwijken parkeernormen
Burgemeester en wethouders kunnen één of meer bepalingen van deze nota buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing - gelet op het belang waarvoor deze nota tot stand is gebracht - leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. Een en ander dient in een collegebesluit vastgelegd te zijn.
9.3 Wijzigen parkeernormen
Als de onder 9.1 bedoelde beleidsregels worden gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden."
3.2    Het paraplubestemmingsplan voorziet niet in een nieuwe ontwikkeling, maar bevat enkel parkeernormen. In die parkeernormen hoeft geen rekening te worden gehouden met een mogelijk bestaand parkeertekort en deze normen zijn ook niet bedoeld om een bestaand parkeertekort op te lossen.
Voor zover [appellant] zich keert tegen verkeersbesluiten en eventuele toekomstige bouwplannen die de parkeerdruk zouden kunnen verhogen, staan deze hier niet ter beoordeling. Tegen deze besluiten staat afzonderlijk bezwaar en beroep open en daarbij zullen de bepalingen in het bestemmingsplan omtrent parkeren in acht moeten worden genomen. Ook de vraag of de uitbreiding van de blauwe zone nodig is, ligt in deze procedure niet voor.
De raad heeft er terecht op gewezen dat, anders dan [appellant] stelt, in de Nota Parkeernormen 2015 en daarmee ook in het bestemmingsplan voor een aantal functies wordt voorgeschreven dat op eigen terrein dient te worden geparkeerd. In de Nota Parkeernormen 2015 wordt in hoofdstuk 3.6 onder het kopje "parkeren bij overige functies op eigen terrein" aangegeven dat het parkeren op eigen terrein een harde randvoorwaarde is. Daarnaast wordt onder het kopje "parkeren bij reconstructie van gebied" aangegeven dat parkeren op eigen terrein het uitgangspunt is en wordt onder het kopje "parkeren bij woningen op eigen erf" aangegeven dat parkeren op eigen terrein de voorkeur heeft. De raad wijst in het verweerschrift ook op het uitgangspunt in de parkeernota dat elke initiatiefnemer verantwoordelijk is voor het realiseren van de eigen parkeeroplossing. De raad heeft in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om voor alle functies in de hele gemeente voor te schrijven dat op eigen terrein dient te worden geparkeerd. Daar is immers niet altijd voldoende ruimte voor. De Afdeling ziet derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd met artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening is vastgesteld.
Het betoog faalt.
4.    [appellant] heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
Conclusie
5.    Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
Proceskosten
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, griffier.
w.g. Daalder    w.g. Boermans
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2018
429-875.