201706268/1/R6.
Datum uitspraak: 24 januari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
Stichting Dorpsraad Aijen, gevestigd te Aijen, gemeente Bergen Lb,
appellante,
en
het college van gedeputeerde staten van Limburg (hierna: het college van GS),
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 3 januari 2017 heeft het college van GS het bij besluit van 19 oktober 2016 door het algemeen bestuur van het waterschap Peel en Maasvallei vastgestelde projectplan "Dijkversterking Bergen - Aijen" (hierna: het projectplan) goedgekeurd (hierna: het goedkeuringsbesluit).
Tegen het goedkeuringsbesluit heeft de Dorpsraad beroep ingesteld.
Het college van GS heeft een verweerschrift ingediend.
Het algemeen bestuur van het waterschap Limburg, per 1 januari 2017 rechtsopvolger van het waterschap Peel en Maasvallei, heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 december 2017, waar het college van GS, vertegenwoordigd door mr. M.M.L. Brauers en drs. J.L. Goudriaan, is verschenen. Voorts zijn het algemeen bestuur, vertegenwoordigd door mr. R.Th.B. Drummen en ing. G. Toirkens, en het college van burgemeester en wethouders van Bergen Lb, vertegenwoordigd door mr. P.E.R. Slegers-van Heugten, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het projectplan heeft betrekking op de primaire waterkering rond de kernen Bergen en Aijen. Deze waterkering, dijkring 59, voldoet niet aan de wettelijke norm voor dijkveiligheid. Het projectplan voorziet in een versterking van deze waterkering zodat deze aan de wettelijke veiligheidsnormen zal voldoen.
2. De Dorpsraad betoogt dat de eikenlaan aan de westzijde van de Aijenseweg tussen Aijen en Bergen ten onrechte niet wordt gespaard. Het gaat om een zeer beeldbepalend element in het landschap. Er heeft dienaangaande geen deugdelijke afweging van alternatieven plaatsgevonden. Volgens de Dorpsraad is voorts de wijze van compensatie onduidelijk.
2.1. Het algemeen bestuur wijst erop dat het verzoek van de Dorpsraad om de bomenrij langs de Aijenseweg te sparen niet is gehonoreerd omdat Rijkswaterstaat hiervoor geen toestemming geeft. Het door de Dorpsraad voorgestane alternatief om de betreffende bomenrij te sparen zou met zich brengen dat de dijk in enige mate verlegd zou moeten worden om zo de bomen te sparen. Dat komt neer op een alternatief buitendijks tracé. Rijkswaterstaat geeft daarvoor geen toestemming vanwege de ongewenste beperking van het stroomvoerend winterbed van de Maas die daarvan het gevolg zou zijn. De desbetreffende natuurwaarden zijn zorgvuldig afgewogen, maar omdat de bomenrij geen beschermde status heeft, is er geen reden om gemotiveerd af te wijken van de regels van Rijkswaterstaat.
2.2. In de beantwoording van de zienswijze van de Dorpsraad staat dat de dijkversterking primair binnendijks plaatsvindt vanuit het beginsel dat er geen beslag wordt gelegd op de te verhogen capaciteit voor waterafvoer en -berging. Buitendijkse dijkversterking is aan de orde indien binnendijks bijzondere natuurwaarden of bebouwing gespaard moeten worden. De bomenrij is noch door de gemeente Bergen noch door de provincie Limburg aangemerkt als beeldbepalend en/of van specifieke natuurwaarde. Een alternatief tracéontwerp ligt derhalve niet voor de hand. Gezien de kans op opstuwing door de Maas is zelfs een geringe dijkverlegging geen optie. De dijkversterking is noodzakelijk vanuit de normering van de Waterwet. Een dergelijk kostbaar en veelomvattend project kan niet worden uitgevoerd zonder enige invloed op de omgeving. In het kader van de uitvoering van het projectplan moet de westelijke bomenrij worden gekapt. Hiervoor is echter in compensatie voorzien, aldus het algemeen bestuur.
2.3. De Afdeling volgt de Dorpsraad niet in zijn betoog dat de dijkveiligheid het wel toelaat om de eikenlaan te sparen. Het algemeen bestuur heeft in redelijkheid kunnen aansluiten bij het door Rijkswaterstaat gehanteerde uitgangspunt dat tot dijkversterking strekkende maatregelen alleen in uitzonderlijke gevallen, en dan alleen indien elders in compensatie is voorzien, een verkleining van het rivierbed tot gevolg mogen hebben. Hetgeen de Dorpsraad heeft aangevoerd, heeft het algemeen bestuur geen aanleiding hoeven geven om in dit geval van dat uitgangspunt af te wijken.
Over het betoog dat bij een toekomstige dijkversterking de nu voorziene dijk waarschijnlijk weer moet verdwijnen, zodat de eikenlaan net zo goed kan worden gehandhaafd, overweegt de Afdeling dat toekomstige ontwikkelingen in het gebied als gevolg van de gewijzigde normering voor dijkveiligheid nog onzeker zijn. Het algemeen bestuur is bij de vaststelling van het projectplan terecht uitgegaan van het op dat moment op grond van de Waterwet vereiste beschermingsniveau binnen de dijkringgebieden langs de Maas.
Wat de compensatie van de te kappen bomen betreft, heeft het algemeen bestuur het door Royal HaskoningDHV opgestelde concept Groencompensatieplan overgelegd. Daarin is aangegeven om welke beplanting het gaat en welke percelen in dit verband als zoekgebied zijn aangewezen. Ter zitting heeft het algemeen bestuur verklaard dat, hoewel ten tijde van de vaststelling van het projectplan de invulling van de compensatie nog niet zeker was, vast staat dat hoe dan ook ruimte voor compensatie binnen het zoekgebied kan worden gevonden. In ieder geval behoren daartoe ook concrete invullingen van de beoogde compensatie waaraan Rijkswaterstaat, anders dan de Dorpsraad vreest, medewerking zal willen geven. De Afdeling acht voldoende verzekerd dat compensatie zal plaatsvinden.
Voor zover de Dorpsraad aanvoert dat elders bij dijkversterking wel bomen zijn gespaard die niet beeldbepalend zijn of een specifieke natuurwaarde hebben, overweegt de Afdeling dat in hetgeen de Dorpsraad heeft aangevoerd, nu deze stelling niet verder is geconcretiseerd, geen aanleiding is gelegen voor het oordeel dat het algemeen bestuur in zoverre in vergelijkbare gevallen anders heeft gehandeld.
Het algemeen bestuur heeft in redelijkheid een zwaarder gewicht kunnen toekennen aan het met het projectplan gediende belang van de dijkveiligheid dan aan het belang van de Dorpsraad bij behoud van de eikenlaan.
Het betoog faalt.
2.4. Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college van GS goedkeuring aan het projectplan had dienen te onthouden.
Conclusie en proceskosten
3. Het beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzitter, en mr. F.D. van Heijningen en mr. B.J. Schueler, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, griffier.
w.g. Helder w.g. Zwemstra
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2018
91.