ECLI:NL:RVS:2018:2118

Raad van State

Datum uitspraak
27 juni 2018
Publicatiedatum
27 juni 2018
Zaaknummer
201703119/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit burgemeester tot oplegging van tijdelijk huisverbod

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen een besluit van de burgemeester van Den Haag, waarbij hem op 19 februari 2017 een tijdelijk huisverbod is opgelegd. Dit huisverbod volgde op meldingen van huiselijk geweld en was bedoeld om de veiligheid van de vrouw en kinderen van [appellant] te waarborgen. De burgemeester had geconstateerd dat er een ernstig en onmiddellijk gevaar bestond voor de veiligheid van de betrokkenen, wat werd onderbouwd door een Risicotaxatie-instrument Huiselijk Geweld (RiHG). De rechtbank had eerder het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 18 mei 2018 werd [appellant] vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. K. Celebi, terwijl de burgemeester werd vertegenwoordigd door M.J. van Dalen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de burgemeester terecht de bevoegdheid had om het huisverbod op te leggen. De Afdeling oordeelde dat de burgemeester zorgvuldig had overwogen of het huisverbod noodzakelijk was, gezien de omstandigheden van de zaak, waaronder de medische toestand van de vrouw en de getuigenissen van de kinderen over het geweld.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van [appellant] ongegrond. De beslissing van de burgemeester om het huisverbod op te leggen en te verlengen werd als rechtmatig beschouwd, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 27 juni 2018.

Uitspraak

201703119/1/A3.
Datum uitspraak: 27 juni 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Den Haag,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) van 23 februari 2017 in zaak nrs. 17/235 en 17/1312 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Den Haag.
Procesverloop
Bij besluit van 19 februari 2017 heeft de burgemeester [appellant] gelast de woning gelegen aan de [locatie] te Den Haag onmiddellijk te verlaten en voor een periode van tien dagen de woning niet te betreden, noch daarin aanwezig te zijn of zich daarbij op te houden. De burgemeester heeft deze periode tot en met 19 maart 2017 verlengd.
Bij uitspraak van 23 februari 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 mei 2018, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. K. Celebi, advocaat te Den Haag, en de burgemeester, vertegenwoordigd door M.J. van Dalen, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    In september 2014 heeft de vrouw van [appellant] een hersenoperatie ondergaan, waardoor zij minder weerbaar en hulpbehoevend is geworden. Sindsdien zijn reeds bestaande spanningen in de relatie toegenomen, die ook betrekking hebben op een verschil van mening over het al dan niet overgaan tot echtscheiding. Op 1 februari 2016 is een melding gedaan vanwege huiselijk geweld. Uit een mutatierapport van 19 februari 2017, opgesteld naar aanleiding van een nieuwe melding van huiselijk geweld, volgt dat uit gesprekken met de kinderen van [appellant] blijkt dat zij getuige zijn geweest van toenemende ruzies tussen hem en zijn vrouw, waarbij ook fysiek geweld is gebruikt. Uit het Risicotaxatie-instrument Huiselijk Geweld (hierna: RiHG), dat is opgemaakt in het kader van de vraag of een tijdelijk huisverbod kon worden opgelegd, volgt dat er een vermoeden van een zeer gespannen thuissituatie was waardoor een ernstig en onmiddellijk gevaar ontstond voor de vrouw en de kinderen.
De burgemeester heeft vervolgens bij besluit van 19 februari 2017 een huisverbod opgelegd aan [appellant]. Gedurende de periode waarin het huisverbod was opgelegd, was het [appellant] niet toegestaan contact op te nemen met zijn vrouw of kinderen.
Het hoger beroep
2.    De rechtbank heeft volgens [appellant] ten onrechte geoordeeld dat de burgemeester de bevoegdheid had hem een tijdelijk huisverbod op te leggen en van die bevoegdheid in redelijkheid gebruik heeft mogen maken.
Wettelijk kader
3.    Artikel 2, eerste lid, van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth) luidt: ‘De burgemeester kan een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de aard van de feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen geven om een huisverbod op te leggen.’
Beoordeling hoger beroep
4.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in haar uitspraak van 22 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:749), is het opleggen van een huisverbod een ingrijpend instrument waarvan de toepassing zeer grote gevolgen heeft voor het privéleven van betrokkenen. De bevoegdheid daartoe is beperkt tot situaties waarin voldoende grond aanwezig is om aan te nemen, althans ernstig te vermoeden, dat zich een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen voordoet. Indien dat het geval is, moet de burgemeester zorgvuldig overwegen of aanwending van de bevoegdheid aangewezen is. De rechter beoordeelt of de aangevoerde omstandigheden van dien aard waren, dat in het voorliggende geval een bevoegdheid tot oplegging van een huisverbod bestond. Indien dat het geval is, wordt de afweging van de burgemeester door de bestuursrechter terughoudend getoetst.
4.1.    De burgemeester heeft aan het huisverbod en de verlenging daarvan de gegevens uit het RiHG ten grondslag gelegd. Daarin staat dat bij de politie één registratie van vermeend huiselijk geweld aanwezig is, er regelmatig ruzies tussen [appellant] en zijn vrouw waren over het beëindigen van de relatie, uit verklaringen blijkt dat [appellant] zijn vrouw regelmatig sloeg, [appellant] een pan naar zijn vrouw gooide tijdens een ruzie, de spanningen in het gezin sinds de operatie van zijn vrouw toenamen en dat de kinderen getuige waren van ruzies en het gepleegde geweld. Daarnaast dreigde [appellant] met een mes, hetgeen volgens hem een grapje was.
De Afdeling is van oordeel dat de burgemeester de bevoegdheid had om [appellant] een tijdelijk huisverbod op te leggen en daarvan in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken. Oplegging is mogelijk als de aanwezigheid van een persoon in een woning een ernstig vermoeden van ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de andere bewoners. De burgemeester heeft mogen aannemen dat daarvan sprake was. Hij heeft daarbij mogen betrekken dat de kinderen getuige zijn geweest van het geweld en daardoor onder spanning stonden. Verder heeft de burgemeester het van belang mogen achten dat het, vanwege de medische problemen van de vrouw, gewenst was dat [appellant] een tijdelijk huisverbod opgelegd kreeg, omdat gebleken was dat zijn vrouw zich niet kon verweren tegen het fysieke geweld. Anders dan [appellant] betoogt, is het tijdelijk huisverbod niet opgelegd om een echtscheiding te bespoedigen, maar om het welzijn van de vrouw en de kinderen te beschermen. Overigens staat in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 2, eerste lid, van de Wth (Kamerstukken II 2005/06, 30 657, nr. 3, p. 19), dat een tijdelijk huisverbod, anders dan [appellant] veronderstelt, een slachtoffer de mogelijkheid kan bieden om weloverwogen stappen te zetten. Daarbij kan worden gedacht aan een echtscheiding, opdat na oplegging van het huisverbod het huiselijk geweld stopt, aldus de totstandkomingsgeschiedenis.
4.2.    Het betoog dat [appellant] voor zijn kinderen moest zorgen omdat zijn vrouw dat niet kon, volgt de Afdeling niet. Uit het proces-verbaal van de rechtbank blijkt dat [appellant] zelden bijdraagt in het huishouden en dat thuishulp aanwezig is indien zijn vrouw daaraan niet kan bijdragen. Ook ter zitting bij de Afdeling heeft de burgemeester onderbouwd gesteld dat [appellant] geen huishoudelijke taken uitvoerde en dat dit mede een discussiepunt bleek te zijn. Hetgeen [appellant] verder aanvoert leidt niet tot de conclusie dat de burgemeester voor een ander doel van zijn bevoegdheid gebruik heeft gemaakt dan waarvoor de bevoegdheid is toegekend.
Het betoog faalt.
5.    Het hoger beroep is ongegrond. Het beroep tegen het besluit tot verlenging van het tijdelijk huisverbod is eveneens ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak; II.    verklaart het beroep tegen het besluit tot verlenging van het tijdelijk huisverbod ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.
w.g. Borman    w.g. Neuwahl
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2018
280-857.