ECLI:NL:RVS:2018:2091

Raad van State

Datum uitspraak
22 juni 2018
Publicatiedatum
25 juni 2018
Zaaknummer
201803706/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdelingenbewaring en niet-ontvankelijkheid van beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring is gesteld op 15 maart 2018. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, heeft op 23 april 2018 het beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Habib-Portier, heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. De Raad van State heeft vastgesteld dat de aangevallen uitspraak niet op 23 april 2018, maar op 24 april 2018 bekend is gemaakt. Het hogerberoepschrift is op 1 mei 2018 ingediend, wat tijdig is. De Raad van State heeft de argumenten in het hogerberoepschrift beoordeeld, maar concludeert dat deze niet leiden tot vernietiging van de eerdere uitspraak. De aangevoerde punten zijn niet van belang voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. Het hoger beroep is daarom kennelijk ongegrond en de eerdere uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201803706/1/V3.
Datum uitspraak: 22 juni 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 23 april 2018 in zaak nr. NL18.6700 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 15 maart 2018 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld.
Bij uitspraak van 23 april 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Habib-Portier, advocaat te Leeuwarden, hoger beroep ingesteld.
De rechtbank heeft desgevraagd schriftelijke inlichtingen gegeven.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Uit de schriftelijke inlichtingen van de rechtbank blijkt dat de aangevallen uitspraak, anders dan daarin staat, niet op 23 april 2018 maar op 24 april 2018 bekend is gemaakt door plaatsing in het digitale dossier in Mijn Rechtspraak. Het hogerberoepschrift is op 1 mei 2018 bij faxbericht verzonden en bij de Raad van State ingekomen. Het hoger beroep is daarom tijdig ingesteld.
2.    Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
3.    Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en D.A. Verburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Ahmady-Pikart, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Ahmady-Pikart
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2018
47.