ECLI:NL:RVS:2018:2090
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 22 juni 2018 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 4 april 2018 een aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. De vreemdeling had hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 7 mei 2018 het beroep gegrond verklaarde en de staatssecretaris opdroeg binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak en verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, zodat hij in afwachting van de uitspraak op het hoger beroep geen uitvoering hoefde te geven aan de uitspraak van de rechtbank.
De voorzieningenrechter overwoog dat de belangen van zowel de staatssecretaris als de vreemdeling in aanmerking moesten worden genomen. Hij concludeerde dat er geen aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen, omdat de aangevallen uitspraak niet verplichtte tot het verlenen van de gevraagde vergunning. De voorzieningenrechter oordeelde dat de uitvoering van de uitspraak van de rechtbank niet zou leiden tot onomkeerbare gevolgen en dat de staatssecretaris niet had aangetoond dat uitvoering van de uitspraak een onevenredige inspanning zou vergen.
Daarom werd het verzoek van de staatssecretaris als kennelijk ongegrond afgewezen. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 501,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.