ECLI:NL:RVS:2018:2079

Raad van State

Datum uitspraak
22 juni 2018
Publicatiedatum
22 juni 2018
Zaaknummer
201803373/2/R6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J. Hoekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan voor woningbouw en gezondheidscentrum op de hoek van de Koning Lodewijklaan en de Sprengenweg te Apeldoorn

Op 22 juni 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in een geschil tussen de Stichting Werkgroep Milieuzorg Apeldoorn en de raad van de gemeente Apeldoorn. De zaak betreft het bestemmingsplan 'Koning Lodewijklaan - hoek Sprengenweg', dat op 8 maart 2018 door de raad is vastgesteld. De Stichting heeft beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening om te voorkomen dat 233 bomen gekapt worden voor de bouw van 90 woningen en een gezondheidscentrum op de locatie waar ooit het Julianaziekenhuis stond.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 12 juni 2018. De Stichting betoogde dat het natuurwaardenonderzoek dat aan het bestemmingsplan ten grondslag ligt, gebreken vertoont, omdat het onderzoek is uitgevoerd in de winter, wat niet representatief zou zijn voor de aanwezige flora en fauna. De raad heeft echter gesteld dat de conclusies van het onderzoek juist zijn en dat de kap van de bomen niet in strijd is met provinciaal of gemeentelijk beleid. De voorzieningenrechter oordeelde dat de raad in redelijkheid het natuurwaardenonderzoek en het vleermuizenonderzoek aan het plan ten grondslag heeft kunnen leggen en dat er geen strijd is met het beleid.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen aanleiding was om te oordelen dat de raad onterecht heeft gehandeld. De beslissing werd genomen in het openbaar op 22 juni 2018.

Uitspraak

201803373/2/R6.
Datum uitspraak: 22 juni 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
Stichting Werkgroep Milieuzorg Apeldoorn (hierna: de Stichting), gevestigd te Apeldoorn,
verzoeker,
en
de raad van de gemeente Apeldoorn,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 8 maart 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Koning Lodewijklaan - hoek Sprengenweg" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer de Stichting beroep ingesteld.
Tevens heeft de Stichting de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 juni 2018, waar de Stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en de raad, vertegenwoordigd door mr. A. Kelderhuis en mr. A.J.C. Leysner, zijn verschenen. Tevens is Explorius Vastgoedontwikkeling B.V, vertegenwoordigd door [gemachtigden], als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1.    Het plan voorziet in woningbouw en de bouw van een gezondheidscentrum op de hoek van de Koning Lodewijklaan en de Sprengenweg. Op deze locatie stond ooit het Julianaziekenhuis dat inmiddels is gesloopt. Het is blijkens de plantoelichting de bedoeling dat er 90 grondgebonden woningen en ongeveer 132 zorgwoningen komen en daarnaast het gezondheidscentrum. Ten behoeve van het plan dienen 233 bomen op de locatie te worden gekapt. De Stichting kan zich met de kap van die bomen niet verenigen. Met het verzoek om een voorlopige voorziening wil zij voorkomen dat de bomen worden gekapt.
Toetsingskader
2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De voorzieningenrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De voorzieningenrechter stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
3.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Natuurwaardenonderzoek
3.1.    De Stichting betoogt dat het natuurwaardenonderzoek dat ten grondslag ligt aan het plan ernstige gebreken bevat. Zij voert aan dat het onderzoek is gebaseerd op een veldbezoek dat heeft plaatsgevonden in de winterperiode. Ook het veldbezoek ten behoeve van het nadere vleermuizenonderzoek heeft plaatsgevonden in de winter. Volgens de Stichting zijn die perioden niet representatief om te bepalen welke dier- en plantensoorten in het plangebied aanwezig zijn. Dit standpunt wordt volgens haar ondersteund door prof. dr. H. Siepel, hoogleraar dierecologie aan de Radboud Universiteit, in een door hem opgestelde memo van 29 mei 2018, die de Stichting heeft overgelegd. De Stichting acht het verder ook niet aannemelijk dat de voorgenomen kap van 233 bomen geen aantasting van het leefgebied van verschillende diersoorten zal hebben en niet tot het verdwijnen van verschillende plantensoorten zal leiden.
3.2.    Volgens de raad mocht van de juistheid van de conclusies in het natuurwaardenonderzoek en het nadere vleermuizenonderzoek worden uitgegaan.
3.3.    De voorzieningenrechter begrijpt het betoog van de Stichting zo dat zij aanvoert dat geen ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb) zal kunnen worden verleend gelet op de gebreken in de onderzoeken. De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling dan wel een ontheffing op grond van het soortenbeschermingsregime in de Wnb nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Wnb. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid heeft moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan binnen de planperiode van in beginsel tien jaar in de weg staat.
3.4.    Het natuurwaardenonderzoek is opgesteld onder verantwoordelijkheid van Blom Ecologie B.V. en dateert van 28 februari 2017. Het natuurwaardenonderzoek is blijkens de inleiding en de toelichting ter zitting van C.J. Blom, opsteller van het natuurwaardenonderzoek, opgesteld aan de hand van een literatuurstudie en op basis van een veldbezoek van de locatie dat heeft plaatsgevonden op 5 januari 2017.
In het natuurwaardenonderzoek wordt onder meer ingegaan op de vragen welke ingevolge de Wnb beschermde flora en fauna potentieel aanwezig zijn in het plangebied, welke negatieve effecten op kunnen treden voor potentieel aanwezige flora en fauna als gevolg van het plan en of, gelet ook op de ontheffingsplicht in de Wnb, het bestemmingsplan uitvoerbaar is. In het natuurwaardenonderzoek is ook de provinciale verordening betrokken op grond waarvan voor een aantal soorten vrijstelling van de ontheffingsplicht geldt voor ruimtelijke ontwikkelingen. In het natuurwaardenonderzoek wordt per soortgroep besproken wat de potentie van de planlocatie en de invloedsfeer daarvan is en welke effecten te verwachten zijn. Geconcludeerd wordt dat in het plangebied of de directe omgeving daarvan beschermde diersoorten in de zin van de Wnb voorkomen. Het plangebied heeft, behoudens voor vleermuizen, aannemelijk geen essentiële betekenis voor beschermde soorten. De bomen met holtes, scheuren en kieren zijn mogelijk geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen. Tevens vormen solitaire bomen en bosschages een geschikt foerageergebied en migratieroute voor vleermuizen. De bomen, struiken en overige beplanting zijn geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, amfibieën, insecten en broedvogels waarvoor, zoals Blom ter zitting heeft toegelicht, een vrijstelling geldt dan wel een ontheffing kan worden verleend. Over vleermuizen wordt opgemerkt dat voorafgaand aan de kap van een boom dient te worden bepaald of deze geschikt is voor vleermuizen. De verblijfplaatsen van vleermuizen zijn goed te mitigeren. Indien een ontheffing noodzakelijk is, is de verwachting dat deze, na het treffen van de juiste maatregelen, door het bevoegd zal worden afgegeven.
3.5.    Vanwege de potentiële effecten voor vleermuizen van het plan is op 30 november 2017 door Blom Ecologie B.V. een nader vleermuizenonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is gebaseerd op een veldbezoek, dat heeft plaatsgevonden op 17 november 2017. Bij dat veldbezoek zijn de aanwezige bomen geïnspecteerd en beoordeeld op de aan- of afwezigheid van een potentiële functie voor vleermuizen. In het vleermuizenonderzoek wordt geconcludeerd dat de potentie van het plangebied voor vleermuizen zeer laag is. De kapwerkzaamheden zullen dan ook niet leiden tot negatieve effecten voor vleermuizen.
3.6.    De voorzieningenrechter is op voorhand van oordeel dat het natuurwaardenonderzoek en het vleermuizenonderzoek niet zodanige gebreken bevatten dat de raad deze rapporten niet in redelijkheid aan het plan ten grondslag heeft kunnen leggen. Blom heeft ter zitting toegelicht dat het in algemene zin op zich juist is dat in de winterperiode in potentie minder soorten zijn waar te nemen dan in het voorjaar of de zomer. In de winterperiode is het echter wel mogelijk om sporen van plant- en diersoorten aan te treffen en de aanwezigheid van soorten aan de hand daarvan te bepalen. Daarnaast is het natuurwaardenonderzoek ook gebaseerd op een literatuurstudie. Er is gebruik gemaakt van reeds bekende gegevens over het plangebied en de directe omgeving van het plangebied, die onder andere worden beheerd in rapporten en naslagwerken van het Natuurloket. Ter zitting heeft Blom verder toegelicht dat ook de specifieke omstandigheden van de locatie zijn meegenomen in het natuurwaardenonderzoek en het vleermuizenonderzoek. Voor het plangebied is van belang dat het om een binnenstedelijk gebied gaat dat al geruime tijd omheind is met hekken, dat bij de sloop van de bebouwing van het ziekenhuis al een verstoring van het gebied heeft plaatsgevonden en dat er geregeld menselijke activiteiten in het gebied plaatsvinden zoals wandelen en het uitlaten van honden.
De voorzieningenrechter ziet gelet op het voorgaande in de omstandigheid dat de veldbezoeken in de winterperiode hebben plaatsgevonden op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat het natuurwaardenonderzoek en het vleermuizenonderzoek gebrekkig moeten worden geacht.
3.7.    De kritiek van de Stichting op het natuurwaardenonderzoek ziet er voor het overige op dat het onderzoek naar haar mening op onderdelen onvoldoende is onderbouwd. Waar wordt geconcludeerd dat de aanwezigheid van bepaalde soorten niet aannemelijk is, komt dit niet overeen met eigen waarnemingen van inwoners van Apeldoorn. Die waarnemingen heeft de Stichting echter niet onderbouwd en zij heeft ook geen tegenrapport ingediend dat de conclusies van het natuurwaardenonderzoek of het vleermuizenonderzoek tegenspreekt. De voorzieningenrechter ziet daarom ook in zoverre geen aanleiding voor het oordeel dat deze onderzoeken gebrekkig zijn.
3.8.    Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de raad het natuurwaardenonderzoek en het vleermuizenonderzoek in redelijkheid aan het plan ten grondslag heeft kunnen leggen. De raad heeft zich voorts op voorhand in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb niet aan de uitvoerbaarheid van het plan binnen de planperiode van in beginsel tien jaar in de weg staat.
Het betoog faalt.
Strijd met beleid
4.    De Stichting betoogt dat de kap van de bomen in strijd is met uitgangspunten over het behoud van groen in verschillende beleidsstukken. Zij wijst daarbij op een aantal citaten in de plantoelichting uit de Omgevingsvisie Gelderland, de gemeentelijke structuurvisie ‘Apeldoorn biedt ruimte’, de gemeentelijke Nota I-cultuur en de Groenstructuurkaart Apeldoorn. In de Groenstructuurkaart is volgens de Stichting een ‘nee-tenzij’-beleid opgenomen dat zich verzet tegen de grootschalige kap van bomen in het plangebied. De Stichting doet tot slot een beroep op de beleidsnota "Herontwikkeling Koningin Juliana Ziekenhuis" uit 2007.
4.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het plan niet is vastgesteld in strijd met provinciaal of gemeentelijk beleid. Bij de ontwikkeling van het plangebied is een groot maatschappelijk belang gediend. In de optiek van de raad wordt zoveel mogelijk groen behouden.
4.2.    De voorzieningenrechter is op voorhand van oordeel dat de raad het plan niet in strijd met provinciaal of gemeentelijk beleid heeft vastgesteld. In de Omgevingsvisie Gelderland, de gemeentelijk structuurvisie ‘Apeldoorn biedt ruimte’ en de gemeentelijke Nota I-cultuur wordt weliswaar in algemene zin gewezen op het belang bij het behoud van landschappelijke, natuur- en cultuurhistorische waarden, maar die beleidsstukken zien niet specifiek op deze locatie en bevatten geen dwingende regels die zich tegen de kap van bomen in het plangebied zouden verzetten. Ook de Groenstructuurkaart Apeldoorn, waarin het plangebied is aangewezen als ‘boomrijk gebied’, verzet zich niet tegen de kap van de bomen. Het ‘nee-tenzij’-beleid waar de Stichting op wijst heeft zich blijkens het vaststellingsbesluit bij de Groenstructuurkaart vertaald in een vergunningplicht voor kappen in de Algemene Plaatselijke Verordening en dus niet in een algeheel kapverbod.
De beleidsnota "Herontwikkeling Koningin Juliana Ziekenhuis" ziet wel specifiek op het plangebied en bevat een aantal programmatische uitgangspunten en randvoorwaarden. Over het behoud van groen op de locatie staat dat de aanwezige bijzondere bomen moeten worden ingepast en dat waardevolle bomen en planten zoveel mogelijk worden ingepast. Resterende bomen en niet beeldbepalende bomen mogen worden verwijderd, aldus de beleidsnota. Vaststaat dat de bijzondere bomen in het plan zijn ingepast door toekenning van de aanduiding "overige zone - bijzondere boom" aan die bomen. In zoverre voldoet het plan aan de beleidsnota. Ten aanzien van het overige groen biedt de beleidsnota ruimte voor de raad om een afweging te maken. De raad heeft ter zitting toegelicht dat hij zoveel mogelijk groen, in het bijzonder in de zuidwestpunt van het plangebied, heeft geprobeerd te behouden. De situering van het bestemmingsvlak voor het gezondheidscentrum is zo gekozen dat het aanwezige groen langs de Koning Lodewijklaan kan worden behouden. Door de raad is verder ook gewezen op de behoefte aan en het maatschappelijk belang bij de nieuwe woningen en het gezondheidscentrum die maken dat het programma niet kan worden verkleind. De Stichting heeft dit niet weersproken. Gelet hierop is de voorzieningenrechter op voorhand van oordeel dat de raad zich, in aanmerking genomen het belang bij en de behoefte aan de nieuwe ontwikkeling, in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet meer bomen en groen kunnen worden behouden dan nu wordt gedaan. Van strijd met de beleidsnota is dan ook geen sprake.
Het betoog faalt.
Conclusie
5.    Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. C.A. Blankenstein, griffier.
w.g. Hoekstra    w.g. Blankenstein
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2018
821.