ECLI:NL:RVS:2018:2076

Raad van State

Datum uitspraak
20 juni 2018
Publicatiedatum
21 juni 2018
Zaaknummer
201709245/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf voor haar en minderjarige kinderen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling, die samen met haar minderjarige kinderen een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvragen op 24 augustus 2016 afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 19 mei 2017 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, op 26 oktober 2017 het beroep van de vreemdeling tegen deze afwijzing ook ongegrond verklaard. De vreemdeling heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. L.M. Ligtvoet-van Tuijn.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in deze uitspraak de rechtsvragen die door de vreemdeling zijn opgeworpen, beoordeeld. De Afdeling heeft vastgesteld dat de staatssecretaris niet in overeenstemming met zijn nieuwe vaste gedragslijn heeft gehandeld bij de beoordeling van de identiteit van de vreemdeling en de familierelatie met de referent. De Afdeling heeft geoordeeld dat de afwijzing van de aanvragen ondeugdelijk gemotiveerd is en dat het hoger beroep kennelijk gegrond is.

De uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 19 mei 2017 is alsnog gegrond verklaard. De staatssecretaris is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de vreemdeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 20 juni 2018.

Uitspraak

201709245/1/V1.
Datum uitspraak: 20 juni 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling], mede voor haar minderjarige kinderen, (hierna: de vreemdeling)
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 26 oktober 2017 in zaak nr. 17/11793 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 24 augustus 2016 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdeling om haar en haar minderjarige kinderen een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 19 mei 2017 (hierna: het besluit) heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 oktober 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. L.M. Ligtvoet-van Tuijn, advocaat te Dokkum, hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft nadere stukken ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    In de uitspraak van 16 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1508, heeft de Afdeling overwogen dat artikel 11, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn niet in de weg staat aan de in die uitspraak weergegeven nieuwe vaste gedragslijn die de staatssecretaris volgt bij de beoordeling of herbeoordeling van alle op 23 november 2017 lopende nareisaanvragen. In de uitspraak van 16 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1509, heeft de Afdeling overwogen dat de staatssecretaris niet gehouden is een als kerkelijke huwelijksakte overgelegd document zonder meer te beschouwen als bewijs van een rechtsgeldig huwelijk.
2.    De Afdeling heeft de in grieven 1, 2 en 3 opgeworpen rechtsvragen over het bewijzen van de gestelde identiteit van de vreemdeling en de gestelde familierelatie met de referent beantwoord in de onder 1. vermelde uitspraken. Omdat uit deze uitspraken volgt dat deze grieven in zoverre slagen, beoordeelt de Afdeling het besluit in het licht van de in die uitspraken weergegeven nieuwe vaste gedragslijn van de staatssecretaris. Uit het besluit volgt niet dat de staatssecretaris overeenkomstig zijn nieuwe vaste gedragslijn onofficiële documenten heeft betrokken of bereid was onofficiële documenten te betrekken bij zijn beoordeling of de vreemdeling haar identiteit en de gestelde familierelatie met de referent aannemelijk heeft gemaakt. De staatssecretaris heeft dus ondeugdelijk gemotiveerd dat de afwijzing van de aanvragen in overeenstemming is met zijn nieuwe vaste gedragslijn.
De grieven slagen.
3.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. Hetgeen de vreemdeling voor het overige aanvoert, behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 19 mei 2017 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking.
4.    De staatssecretaris moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 26 oktober 2017 in zaak nr. 17/11793;
III.    verklaart het door de vreemdeling in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van 19 mei 2017, kenmerk V-nummers […], […] en […];
V.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.503,00 (zegge: vijftienhonderddrie euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI.    gelast dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de vreemdeling het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 418,00 (zegge: vierhonderdachttien euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Hanrath
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2018
716.