ECLI:NL:RVS:2018:2069
Raad van State
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen uitspraak rechtbank Den Haag inzake voorlopige voorziening door college van burgemeester en wethouders van Den Haag
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 mei 2018. De rechtbank had eerder een beslissing genomen in een geschil tussen het college en een wederpartij, die in dit geval wonend is te 's-Gravenhage. Het college heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, in het kader van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht. De mondelinge uitspraak vond plaats op 13 juni 2018, waarbij de voorzieningenrechter, Staatsraad mr. C.J. Borman, aanwezig was.
Tijdens de zitting werd het verzoek van het college besproken. De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk het verzoek afgewezen en het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de wederpartij, die op € 501,00 zijn vastgesteld. De voorzieningenrechter oordeelde dat door uitvoering te geven aan de uitspraak die in hoger beroep wordt bestreden, het college niet erkent dat deze uitspraak juist is. Bovendien werd opgemerkt dat als het college in de hoofdzaak in het gelijk wordt gesteld, er geen vergunning van rechtswege verleend is en de grondslag aan de bekendmaking ontvalt. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen bewijs is dat het college benadeeld wordt door de veronderstelling dat er sprake is van een vergunning van rechtswege tot de uitspraak in de hoofdzaak.