ECLI:NL:RVS:2018:2063

Raad van State

Datum uitspraak
20 juni 2018
Publicatiedatum
20 juni 2018
Zaaknummer
201708506/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.Th. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van schuldhulpverlening door het college van burgemeester en wethouders van Helmond

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die op 12 september 2017 haar beroep ongegrond verklaarde. Het college van burgemeester en wethouders van Helmond had op 14 juni 2016 besloten om de schuldhulpverlening aan [appellante] te beëindigen, omdat zij niet voldeed aan de voorwaarden van de schuldregelingsovereenkomst. De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid tot deze beëindiging had kunnen besluiten, omdat [appellante] haar verplichtingen niet was nagekomen.

[appellante] had zich in 2014 aangemeld voor schuldhulpverlening na het oplopen van schulden door persoonlijke omstandigheden, waaronder de zorg voor haar echtgenoot die een hersentrauma had opgelopen. In de schuldregelingsovereenkomst was onder andere vastgelegd dat zij geen nieuwe schulden mocht maken en dat zij verplicht was om wijzigingen in haar financiële situatie te melden. Het college had vastgesteld dat [appellante] niet had voldaan aan deze verplichtingen, met name omdat zij niet had gemeld dat haar zoon bij haar woonde, wat invloed had op haar recht op huurtoeslag en de herberekening van haar vrij te laten bedrag.

Tijdens de zitting op 18 mei 2018 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak behandeld. [appellante] voerde aan dat het college haar onvoldoende had ondersteund en dat er geen belangenafweging had plaatsgevonden. De Afdeling oordeelde echter dat het college haar voldoende gelegenheid had geboden om de benodigde informatie aan te leveren en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het college in redelijkheid tot beëindiging van de schuldhulpverlening had kunnen besluiten. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

201708506/1/A2.
Datum uitspraak: 20 juni 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Helmond,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 12 september 2017 in zaak nr. 17/1343 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Helmond.
Procesverloop
Bij besluit van 14 juni 2016 heeft het college de schuldhulpverlening aan [appellante] beëindigd.
Bij besluit van 14 maart 2017 heeft het college het door [appellante]  daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 september 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 mei 2018, waar [appellante], bijgestaan door mr. G.J.B.C. Maton, advocaat te 's-Hertogenbosch en vergezeld van [zoon] (de zoon van [appellante]), en het college, vertegenwoordigd door mr. I.P.M.J. Colen, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2.    Op grond van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (hierna: de Wgs) is het college verantwoordelijk voor de schuldhulpverlening aan de inwoners van zijn gemeente. Het college heeft ter uitvoering van die taak de Beleidsregels schulddienstverlening Peel 6.1 2015-2018 (hierna: de Beleidsregels) vastgesteld.
3.    De echtgenoot van [appellante] heeft bij een ongeval in 2007 een hersentrauma opgelopen en verblijft in een instelling. [appellante] heeft geprobeerd om de rijschool van haar echtgenoot voort te zetten, maar dit is niet gelukt. Als gevolg hiervan heeft zij schulden gemaakt. Zij heeft zich gemeld bij het college voor gemeentelijke schuldhulpverlening.
Op 18 februari 2014 heeft zij een schuldregelingsovereenkomst ondertekend. Daarin is onder meer neergelegd dat het [appellante] niet is toegestaan zonder toestemming nieuwe schulden te maken (artikel 1, vierde lid). Verder is opgenomen dat [appellante] verplicht is desgevraagd doch tenminste éénmaal per jaar aan de schuldhulpverlenende instelling opgave te doen van de inkomsten en (vaste) lasten van het afgelopen jaar en hiervan schriftelijke bewijsstukken over te leggen (artikel 4, eerste lid). Voorts is vermeld dat [appellante] verplicht is wijzigingen in inkomsten, (vaste) lasten, vermogen en persoonlijke omstandigheden onverwijld aan de schuldhulpverlenende instelling mede te delen indien deze van belang zijn voor de schuldbemiddeling (4, derde lid). Tot slot is opgenomen dat wijzigingen van inkomsten, (vaste) lasten, vermogen en persoonlijke omstandigheden kunnen leiden tot een herberekening en opnieuw vaststellen van het vrij te laten bedrag (artikel 4, vijfde lid).
4.    Het college heeft vervolgens heronderzoek gedaan over de periode van 1 september 2014 tot en met 31 augustus 2015. Daartoe heeft het college bij brief van 15 januari 2016 aan [appellante] een vragenlijst toegestuurd en verzocht om bewijsstukken in te dienen. [appellante] heeft dit gedaan. Bij e-mail van 4 februari 2016 heeft het college haar verzocht om aanvullende stukken in te dienen. Bij brief van 9 februari 2016 heeft [appellante] hierop gereageerd. Bij e-mail van 7 maart 2016 heeft het college aan [appellante] verzocht om telefonisch contact op te nemen. Bij e-mail van dezelfde dag heeft zij hierop gereageerd. Omdat het college gebleken is dat de zoon van [appellante] in de periode van 1 september 2014 tot en met 14 augustus 2015 bij haar heeft ingewoond, heeft het college haar bij brief van 11 maart 2016 verzocht om het toetsingsinkomen van haar zoon kenbaar te maken door toezending van jaaropgaven over 2014 en 2015. Bij brieven van 23 en 30 maart 2016 heeft het college nogmaals om zijn inkomensgegevens verzocht.
Besluitvorming
5.    Bij besluit van 14 juni 2016, als gehandhaafd bij het besluit op bezwaar, heeft het college de schuldhulpverlening aan [appellante] beëindigd, omdat zij niet heeft voldaan aan de voorwaarden.
Aangevallen uitspraak
6.    De rechtbank heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid de schuldhulpverlening aan [appellante] heeft beëindigd. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat [appellante] niet de verplichtingen voortvloeiend uit de schuldregelingsovereenkomst is nagekomen en dat het college daarom de bevoegdheid had om de schuldhulpverlening te beëindigen. De rechtbank heeft verder overwogen dat het college in redelijkheid een groter belang heeft kunnen toekennen aan het handhaven van de opgelegde voorwaarden en dat niet is gebleken dat het college onzorgvuldig heeft gehandeld.
Hoger beroep
7.    [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot dit oordeel is gekomen. Zij voert daartoe aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zij zoveel mogelijk gegevens heeft aangeleverd. Volgens haar heeft het college niet zorgvuldig gehandeld. Het had, gelet op de moeilijke situatie waarin zij zich bevond, op de weg van het college om haar beter te ondersteunen en om haar uit te nodigen voor een gesprek in plaats van om het traject direct te beëindigen. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat het college in het besluit op bezwaar zou hebben erkend dat [appellante] een groot belang heeft bij voortzetting van de schuldhulpverlening, maar een groter belang toekent aan het handhaven van de opgelegde voorwaarden. Er heeft in het besluit op bezwaar geen belangenafweging plaatsgevonden en het college heeft geen rekening gehouden met haar persoonlijke omstandigheden, aldus [appellante].
7.1.    Met de rechtbank stelt de Afdeling vast dat niet in geschil is dat de zoon van [appellante] in de periode van 1 september 2014 tot en met 14 augustus 2015 in de Basisregistratie personen (BPR) op haar adres stond ingeschreven. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank het terecht niet aannemelijk geacht dat de zoon van [appellante] slechts één week daadwerkelijk bij haar heeft ingewoond, nu is gebleken dat de kostendelersnorm over de gehele periode is toegepast. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat [appellante] gehouden was om de inschrijving te melden bij de schuldhulpverlening. De inwoning kon immers tot gevolg hebben dat [appellante] ten onrechte huurtoeslag heeft ontvangen en terug zou moeten betalen aan de Belastingdienst/Toeslagen, waardoor een nieuwe schuld had kunnen ontstaan. Door niet de inschrijving bij de schuldhulpverlening te melden, heeft [appellante] gehandeld in strijd met de op haar rustende inlichtingenplicht, neergelegd in artikel 6 van de Wgs, zoals deze is uitgewerkt in artikel 4, eerste lid, van de Beleidsregels. Daarnaast stelt de Afdeling met de rechtbank vast dat [appellante] geen gegevens heeft overgelegd waaruit het toetsingsinkomen van haar zoon over 2014 en 2015 blijkt, ook niet nadat het college daarom meerdere keren in het kader van het heronderzoek had verzocht. Naar het oordeel van de Afdeling was [appellante] daartoe op grond van artikel 4 van de schuldhulpverleningsovereenkomst verplicht, nu de inwoning van invloed kon zijn op de herberekening van het vrij te laten bedrag. Dat, zoals [appellante] heeft aangevoerd, de betreffende jaaropgaven van haar zoon niet beschikbaar waren, maakt het voorgaande niet anders. Zij kon immers ook met andere gegevens de hoogte van het inkomen van haar zoon aantonen en, als het haar niet duidelijk was om welke gegevens het precies ging, contact hierover opnemen met het college, zoals het college ook heeft vermeld in de brief van 30 maart 2016. Gelet hierop heeft [appellante] gehandeld in strijd met de op haar rustende medewerkingsplicht, neergelegd in artikel 7 van de Wgs, zoals deze is uitgewerkt in artikel 4, tweede lid, aanhef en onder h, van de Beleidsregels.
7.2.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college in redelijkheid gebruik heeft mogen maken van diens bevoegdheid tot beëindiging. Anders dan [appellante] heeft aangevoerd, heeft het college haar een redelijke herstelmogelijkheid geboden als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Beleidsregels, alvorens tot beëindiging over te gaan. Het college heeft haar immers reeds bij e-mail van 11 maart 2016 verzocht om toezending van de stukken. Uiteindelijk heeft zij tot één week na 30 maart 2016 de tijd gehad om deze in te dienen en het college heeft daarbij aangegeven welke gevolgen het zou kunnen hebben ingeval zij de stukken niet tijdig en volledig zou aanleveren. De rechtbank heeft deze termijn terecht niet te kort geacht. Anders dan [appellante] ter zitting heeft gesteld, volgt uit artikel 5 van de Beleidsregels niet dat het college eerst een voornemen tot beëindiging kenbaar dient te maken alvorens te kunnen overgaan tot het (definitief) beëindigen van de schuldhulpverlening.
De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat er een kenbare belangenafweging heeft plaatsgevonden in het besluit op bezwaar. In het advies van de bezwarencommissie, waarnaar het besluit op bezwaar verwijst, is immers vermeld dat het college erkent dat [appellante] een groot belang heeft bij voortzetting van de schuldhulpverlening en dat de gevolgen van de beëindiging voor haar ernstig zijn, nu daarmee ook de met de schuldeisers getroffen regeling vervalt en zij voor de periode van drie jaar is uitgesloten van gemeentelijke schuldhulpverlening, maar dat het college een groter gewicht toekent aan het naleven van de opgelegde voorwaarden, ook in het belang van de schuldeisers, die door in te stemmen met schuldhulpverlening een belangrijk deel van de schuld niet kunnen uitwinnen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college in redelijkheid een doorslaggevend gewicht aan dit laatste heeft mogen toekennen.
De rechtbank heeft terecht in de door [appellante] naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden geen aanleiding gezien voor een andersluidend oordeel. Voor het oordeel dat het college onzorgvuldig heeft gehandeld door [appellante] niet voor een persoonlijk gesprek uit te nodigen heeft de rechtbank evenzeer terecht geen aanleiding gezien. Zij heeft daarbij terecht van belang geacht dat [appellante] expliciet heeft verzocht om de communicatie per e-mail te laten verlopen, omdat zij zo slecht telefonisch bereikbaar was.
Het betoog faalt.
8.     Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F. Nales, griffier.
w.g. Drop    w.g. Nales
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2018
680. BIJLAGE:
Wet gemeentelijke schuldhulpverlening
Artikel 6
De verzoeker doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de op hem van toepassing zijnde schuldhulpverlening of voor de uitvoering van deze wet.
Artikel 7
1. De verzoeker is verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
[…]
Beleidsregels schulddienstverlening Peel 6.1 2015-2018
Artikel 4
1. Op grond van artikel 6 van [de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening] is de aanvrager gedurende het hele schulddienstverleningstraject verplicht aan de unit Zorg en Ondersteuning op verzoek of onverwijld uit eigen beweging inlichtingen te geven over alle feiten en omstandigheden waarvan hem of haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die, gedurende de gehele looptijd, van invloed kunnen zijn op schulddienstverlening.
2. Op grond van artikel 7 van [de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening] is de aanvrager verplicht alle medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor het laten slagen van de schulddienstverlening via de unit Zorg en Ondersteuning. De medewerking bestaat onder andere uit:
[…]
f. het niet aangaan van nieuwe financiële verplichtingen
g. het stipt nakomen van afspraken en aflossingsverplichtingen
h. het zich houden aan eventuele nader opgelegde individuele verplichtingen uit de schuldregelingsovereenkomst
i. het nalaten van hetgeen de realisatie van het traject belemmert
[…]
Artikel 5
1. Als de aanvrager niet of in onvoldoende mate zijn verplichtingen nakomt zoals neergelegd in artikel 4, lid 1 en lid 2 van deze beleidsregels, kan Zorg en Ondersteuning namens het college besluiten om schulddienstverlening te weigeren dan wel te beëindigen. Alvorens hiertoe over te gaan, wordt de aanvrager eenmaal een redelijke hersteltermijn geboden om alsnog, binnen de gestelde termijn, de gevraagde medewerking te verlenen of informatie te verstrekken.
[…]
5. Alvorens te besluiten tot weigering dan wel beëindiging, wordt de aanvrager de mogelijkheid geboden om alsnog binnen de door de unit Zorg en Ondersteuning gestelde termijn, de gevraagde informatie te verstrekken en/of medewerking te verlenen. Daarbij stelt de unit Zorg en Ondersteuning zo actief mogelijk de lokale ketenpartner (invullers intakekompas) in kennis van het voorgenomen besluit en geeft hen de ruimte om ondersteuning te bieden ter voorkoming van een besluit tot weigering dan wel beëindiging.