201706442/1/A1.
Datum uitspraak: 20 juni 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amstelveen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 juni 2017 in zaak nr. 17/1062 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen.
Procesverloop
Bij besluit van 27 oktober 2016 heeft het college bij [appellant] een dwangsom van € 10.000,00 ingevorderd.
Bij besluit van 8 februari 2017 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 juni 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
[appellant] heeft een nadere stukken ingediend.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 mei 2018, waar [appellant], bijgestaan door mr. R.A.M. Koolen, advocaat te Amsterdam, en [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. Bounaanaa, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] is eigenaar en, naar hij stelt, bewoner van de woning aan de [locatie] te Amstelveen.
Bij besluit van 18 maart 2016 heeft het college aan [appellant] een last onder dwangsom opgelegd, omdat de woning aan de [locatie] in strijd met het geldende bestemmingsplan werd bewoond door meer dan één huishouden. Bij dat besluit heeft het college [appellant] op straffe van een dwangsom van € 10.000,00 ineens gelast om het huisvesten van meer dan één huishouden op het adres [locatie] te beëindigen en beëindigd te houden.
Bij het besluit van 27 oktober 2016, gehandhaafd bij het besluit van 8 februari 2017, heeft het college bij [appellant] € 10.000,00 ingevorderd, omdat [appellant] volgens het college niet aan de last heeft voldaan. Aan dit besluit ligt het verslag van een controle op 10 augustus 2016 ten grondslag.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat hij niet aan de last heeft voldaan en dat de dwangsom is verbeurd. Daartoe voert hij aan dat het door het college uitgevoerde onderzoek onvolledig en onzorgvuldig is geweest. Volgens hem woonden de heren [persoon A] en [persoon B], die tijdens de controle op 10 augustus 2016 in de woning aanwezig waren, sinds begin juni 2016 niet meer in de woning. Hij stelt dat [persoon B] op het moment van de controle slechts aanwezig was om spullen op te halen die hij had laten staan en dat [persoon A], waarmee hij een relatie heeft gekregen, aanwezig was om op de woning te passen terwijl hij op vakantie was. [appellant] betoogt dat hij samen met [persoon A] één huishouden voerde. Volgens [appellant] is bij de controle door een ongelukkige samenloop van omstandigheden en misverstanden de indruk ontstaan dat de woning op dat moment nog steeds werd bewoond door meer dan één huishouden en is door de toezichthouders onjuist verslag gedaan van de verklaringen van [persoon B] en [persoon A].
2.1. In het verslag van de controle op 10 augustus 2016 staat dat [persoon A] onder meer aan de toezichthouders te kennen heeft gegeven dat hij vanaf begin september 2015 in de woning woonde, daar ook ingeschreven heeft gestaan, maar zich recentelijk op verzoek van [appellant] heeft laten uitschrijven op dit adres. Verder heeft hij te kennen gegeven een kennis van [appellant] te zijn, de kamer van hem te huren en geen verdere relatie met hem te hebben. [persoon B] heeft verklaard dat hij ook in de woning woonde maar sinds twee dagen een andere woonruimte heeft en dat hij zijn spullen aan het weghalen is. Bij het controleverslag zijn drie foto's gevoegd van de kamer van [persoon B], waarop te zien is dat op het bureau spullen staan, waaronder een uitgeklapte en ingeplugde laptop en een fles Spa, dat bij de wastafel toiletspullen liggen en een handdoek hangt en dat in de vensterbank en op de grond spullen liggen. Op de foto's zijn geen dozen of koffers of andere aanwijzingen te zien die erop wijzen dat [persoon B] spullen aan het inpakken was.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college op basis van dit onderzoek kon concluderen dat er meerdere huishoudens in de woning gehuisvest waren. Met de enkele stelling dat de toezichthouders onjuist verslag hebben gedaan van de verklaringen van [persoon B] en [persoon A] heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat de in het verslag opgenomen verklaringen onjuist zijn. Uit de enkele omstandigheid dat [persoon B] geen Nederlands spreekt en de toezichthouders in het Engels te woord heeft gestaan, volgt niet dat de toezichthouders zijn verklaringen onjuist hebben geïnterpreteerd. Ook voor het overige heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat het onderzoek onvolledig en onzorgvuldig is geweest. Met de bij de Afdeling ingediende verklaring van [persoon A], waarin hij onder meer verklaart dat hij ten tijde van de controle op het huis paste en dat [appellant] en hij een goede relatie met elkaar hebben, is niet aannemelijk gemaakt dat [appellant] en [persoon A] samen één huishouden voerden. Uit deze verklaring volgt niet dat de in het controleverslag opgenomen verklaring van [persoon A] onjuist is.
Gelet op de in het controleverslag opgenomen verklaringen en de bijgevoegde foto's, is het niet aannemelijk dat [persoon B] en [persoon A] sinds begin juni 2016 niet meer in de woning woonden. De rechtbank heeft terecht geconcludeerd dat [appellant] niet aan de last heeft voldaan en de dwangsom heeft verbeurd.
Het betoog faalt.
3. [appellant] betoogt voor het eerst in hoger beroep dat invordering van het volledige bedrag van € 10.000,00 niet redelijk is en dat het college dat bedrag had moeten matigen. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank, er geen reden is waarom [appellant] dit betoog niet al bij de rechtbank had kunnen aanvoeren en hij dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen, gelet op de functie van het hoger beroep, ook had moeten doen, laat de Afdeling dit betoog buiten beschouwing.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.
w.g. Kramer
lid van de enkelvoudige kamer De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2018
687.