ECLI:NL:RVS:2018:2056

Raad van State

Datum uitspraak
20 juni 2018
Publicatiedatum
20 juni 2018
Zaaknummer
201707511/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bevestiging verklaring Nederlanderschap op basis van openbare orde

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die op 4 augustus 2017 haar beroep ongegrond verklaarde. De burgemeester van Kerkrade had op 29 juli 2016 geweigerd de verklaring van [appellante] dat zij het Nederlanderschap wilde verkrijgen te bevestigen. De burgemeester baseerde deze weigering op ernstige vermoedens dat [appellante] een gevaar voor de openbare orde vormde, omdat zij op 21 februari 2014 een strafbaar feit had gepleegd, waarvoor zij op 28 mei 2014 door de politierechter was veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een geldboete.

De rechtbank oordeelde dat de burgemeester terecht had gehandeld en dat de omstandigheden die [appellante] aanvoerde, niet voldoende waren om van het beleid af te wijken. [appellante] stelde dat de burgemeester niet had aangetoond dat hij het besluit van 31 januari 2017 had genomen, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat dit besluit wel degelijk was genomen en dat de burgemeester zich aan de regels had gehouden.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de door [appellante] aangevoerde omstandigheden, waaronder de impact op haar kinderen, niet zodanig bijzonder waren dat deze tot afwijking van het beleid nopen. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201707511/1/V6.
Datum uitspraak: 20 juni 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Kerkrade,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 4 augustus 2017 in zaak nr. 17/633 in het geding tussen:
[appellante]
en
de burgemeester van Kerkrade.
Procesverloop
Bij besluit van 29 juli 2016 heeft de burgemeester geweigerd de verklaring van [appellante] dat zij het Nederlanderschap wil verkrijgen te bevestigen.
Bij besluit van 31 januari 2017 heeft de burgemeester het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 augustus 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 mei 2018, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door A. Starmans en mr. M. Thijsen, is verschenen.
Overwegingen
1.    De burgemeester heeft de bevestiging van de verklaring van [appellante] van 29 juni 2016 op grond van artikel 6, vierde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) geweigerd, omdat ernstige vermoedens bestaan dat [appellante] een gevaar oplevert voor de openbare orde. Hiertoe heeft de burgemeester redengevend geacht dat [appellante] op 21 februari 2014 een strafbaar feit heeft gepleegd, te weten het handelen in strijd met artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht. [appellante] is door de politierechter van de rechtbank Amsterdam op 28 mei 2014 wegens diefstal onherroepelijk veroordeeld tot 1 week gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een geldboete van 750 euro subsidiair 15 dagen hechtenis.
2.    [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte het beroep ongegrond heeft verklaard. Zij voert hiertoe aan dat niet vaststaat dat de burgemeester het besluit van 31 januari 2017 heeft genomen. Er is slechts een besluitformulier van de centrale bezwaarschriften- en klachtencommissie gericht aan de burgemeester. Niet is gebleken van een besluit van de burgemeester zelf. Verder heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat blijkens artikel 9 van de RWN niet relevant is of de sanctie voorwaardelijk dan wel onvoorwaardelijk is opgelegd. Verder heeft de rechtbank miskend dat er gelet op de systematiek van de wetgeving ten onrechte geen mogelijkheid is om met haar persoonlijke belangen rekening te houden. Tot slot heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat het besluit van 31 januari 2017 aan de omgang tussen de vader en zijn kinderen niet in de weg staat en niet in strijd is met het Verdrag inzake de rechten van het kind (hierna: het IVRK). Zij kan de kinderen niet naar hun vader brengen, omdat zij zonder paspoort niet naar Nederland kan terugkeren, aldus [appellante].
2.1.    Artikel 6 van de RWN luidt:
‘1. Na het afleggen van een daartoe strekkende schriftelijke verklaring verkrijgt door een bevestiging als bedoeld in het derde lid het Nederlanderschap:
a. de toegelaten meerderjarige vreemdeling die in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, is geboren en aldaar sedert zijn geboorte hoofdverblijf heeft;
[…]
3 De autoriteit die de verklaring in ontvangst neemt, beoordeelt aan de hand van de haar overgelegde stukken de gronden waarop de verklaring berust. Indien aan de vereisten is voldaan, bevestigt zij schriftelijk de verkrijging van het Nederlanderschap.
4. Zij weigert de bevestiging indien op grond van het gedrag van de persoon, die de verklaring betreft, ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk, tenzij volkenrechtelijke verplichtingen zich daartegen verzetten.’
De Handleiding voor de toepassing van de RWN, luidde ten tijde van het besluit van 31 januari 2017:
‘Bij de beoordeling of ernstige vermoedens bestaan, hanteert de burgemeester, om redenen van rechtszekerheid en gelijke behandeling, dezelfde normen als bij naturalisatie […]. Deze normen (het beleidskader) staan beschreven in de toelichting op artikel 9, eerste lid onder a, van de Rijkswet op het Nederlanderschap in deze Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap.
[…]
De vreemdeling mag in de periode van vier jaren (de zogenaamde rehabilitatietermijn van vier jaar) direct voorafgaande aan het verzoek om naturalisatie of optieverklaring of de beslissing daarop niet onderworpen zijn geweest aan sanctionering van een misdrijf of aan de gevolgen daarvan.
[…]
De naturalisatie of optie wordt geweigerd als er binnen vier jaren voor de indiening van het verzoek om naturalisatie of het afleggen van de optieverklaring of de beslissing daarop zo’n sanctie is opgelegd. Daarbij is niet van belang:
a. of de sanctie voorwaardelijk of onvoorwaardelijk is opgelegd;
[…]
Het is in zeer bijzondere gevallen […] mogelijk dat een naturalisatie of optie die op grond van bovenstaande regels zou moeten worden geweigerd, toch moet worden ingewilligd of worden bevestigd. […] Een en ander neemt niet weg dat het voor de eenduidigheid, de rechtszekerheid en de rechtsgelijkheid van het grootste belang is dat niet snel van bovenstaande regels wordt afgeweken. Er moet zeer grote terughoudendheid worden betracht. […]
Die bijzondere omstandigheden kunnen hoogstens leiden tot de conclusie dat de vreemdeling geen gevaar vormt voor de openbare orde. Als wel sprake is van ernstige vermoedens dat de vreemdeling een gevaar voor de openbare orde vormt, moet naturalisatie of optie worden geweigerd. […].’
2.2.    Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen staat vast dat de burgemeester het besluit van 31 januari 2017 heeft genomen. Blijkens het door de burgemeester ondertekende advies-besluitformulier heeft deze op 31 januari 2017 conform het voorstel van de Algemene Kamer van de Centrale Bezwaarschriftencommissie Kerkrade besloten tot ongegrondverklaring van het bezwaar van [appellante]. Vervolgens heeft de secretaris van de Commissie, die ingevolge de mandaatregeling Mandaat-, volmacht- en machtigingregeling Burgemeester Kerkrade 2016 hiertoe bevoegd is, dit besluit bij brief van 1 februari 2017 aan [appellante] bekendgemaakt.
Verder volgt uit het beleid, zoals hiervoor, onder 2.1, is weergegeven, dat het niet van belang is of een voorwaardelijke of onvoorwaardelijke sanctie is opgelegd. Blijkens de Justitiële Documentatie van 5 juli 2016 is [appellante] op 28 mei 2014 onherroepelijk door de politierechter in Amsterdam veroordeeld tot onder meer 1 week gevangenisstraf voorwaardelijk. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht overwogen dat ten tijde van de verklaring van 29 juni 2016, derhalve binnen de rehabilitatietermijn, ernstige vermoedens bestonden dat [appellante] een gevaar voor de openbare orde vormde.
Onder verwijzing naar de uitspraak van 25 juni 2008, (ECLI:NL:RVS:2008:BD5392) overweegt de Afdeling dat de staatssecretaris bij de toepassing van het beleid ter invulling van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN er rekening mee moet houden dat zich omstandigheden kunnen voordoen op grond waarvan slechts tot een juiste wetstoepassing kan worden gekomen indien hij van dat beleid afwijkt. Deze uitspraak is naar analogie van toepassing op een weigering als bedoeld in artikel 6, vierde lid, van de RWN. De rechtbank heeft terecht overwogen, dat de door [appellante] aangevoerde omstandigheden die betrekking hebben op de relatie tussen haar kinderen en hun vader niet zodanig bijzonder zijn, dat zij tot afwijking van dit beleid nopen. De aangevoerde omstandigheden laten onverlet dat ten tijde van de verklaring van 29 juni 2016 ernstige vermoedens bestonden dat zij een gevaar voor de openbare orde vormde als gevolg van het plegen van een misdrijf. Voor zover [appellante] betoogt dat de burgemeester heeft gehandeld in strijd met het IVRK, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het ontbreken van een Nederlands paspoort er niet aan in de weg hoeft te staan dat haar kinderen contact hebben met de vader.
De betogen falen.
3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, griffier.
w.g. Bijloos    w.g. Groenendijk
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2018
164-876.