ECLI:NL:RVS:2018:2041

Raad van State

Datum uitspraak
20 juni 2018
Publicatiedatum
20 juni 2018
Zaaknummer
201703364/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kennisneming politiegegevens na aangifte van mishandeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 maart 2017, waarin het beroep van [appellant] ongegrond werd verklaard. [Appellant] had op 31 maart 2016 aangifte gedaan van mishandeling en verzocht om kennisneming van de politiegegevens die naar aanleiding van deze aangifte waren verwerkt. De korpschef heeft op 3 augustus 2016 dit verzoek toegewezen en gegevens verstrekt aan [appellant]. Op 15 augustus 2016 heeft de korpschef het besluit van 3 augustus 2016 aangevuld. De rechtbank oordeelde dat de korpschef alle relevante gegevens had verstrekt en dat de vorm van verstrekking voldeed aan de eisen. [Appellant] ging in hoger beroep, waarbij hij onder andere een beroep deed op betalingsonmacht en de Privacyrichtlijn. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de korpschef aan zijn verplichtingen heeft voldaan. Het beroep op betalingsonmacht werd afgewezen, omdat [appellant] erkende dat zijn inkomen boven de bijstandsnorm lag. Ook het beroep op de Privacyrichtlijn werd niet gevolgd, omdat de relevante regelgeving niet was gewijzigd. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gedaan op 20 juni 2018.

Uitspraak

201703364/1/A3.
Datum uitspraak: 20 juni 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 maart 2017 in zaak nr. 16/5971 in het geding tussen:
[appellant]
en
de korpschef van politie.
Procesverloop
Bij besluit van 3 augustus 2016 heeft de korpschef een verzoek van [appellant] om kennisneming van hem betreffende politiegegevens die naar aanleiding van zijn aangifte van mishandeling van 31 maart 2016 worden verwerkt toegewezen.
Bij besluit van 15 augustus 2016 heeft de korpschef het besluit van 3 augustus 2016 op verzoek van [appellant] aangevuld.
Bij uitspraak van 13 maart 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 november 2017, waar [appellant] en de korpschef, vertegenwoordigd door [gemachtigden], zijn verschenen.
Na heropening van het onderzoek heeft [appellant] nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak nader ter zitting behandeld op 3 mei 2018, waar [appellant] is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    Op 31 maart 2016 heeft [appellant] bij de politie aangifte gedaan van mishandeling. Bij brief van 12 mei 2016 heeft een medewerker van de politie hem laten weten dat er op dat moment te weinig aanwijzingen waren of te weinig informatie was om een onderzoek te starten. [appellant] wil weten welke gegevens naar aanleiding van deze aangifte bij de politie zijn vastgelegd.
Regelgeving
2.    De tekst van de relevante regelgeving is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
Verzoeken van [appellant] en besluiten van de korpschef
3.    Bij brieven van 7 en 25 juni 2016 heeft [appellant] met een beroep op artikel 25 van de Wet politiegegevens (hierna: de Wpg) verzocht om kennisgeving van de hem betreffende politiegegevens die de politie heeft verwerkt naar aanleiding van zijn aangifte van 31 maart 2016.
4.    Bij het besluit van 3 augustus 2016 heeft de korpschef dit verzoek toegewezen en gegevens verstrekt aan [appellant].
5.    Bij brief van 12 augustus 2016 heeft [appellant] verzocht het besluit van 3 augustus 2016 aan te vullen.
6.    Bij het besluit van 15 augustus 2016 heeft de korpschef aanvullende gegevens verstrekt aan [appellant].
Aangevallen uitspraak
7.    De rechtbank heeft overwogen dat er geen reden is om eraan te twijfelen dat de korpschef met de besluiten van 3 en 15 augustus 2016 alle [appellant] betreffende politiegegevens met betrekking tot zijn aangifte van 31 maart 2016 heeft verstrekt. Ook de vorm van verstrekking voldoet aan de eisen, nu [appellant] volledig inzage heeft gekregen in de hem betreffende gegevens die worden verwerkt. Hetgeen [appellant] voor het overige heeft aangevoerd, valt naar het oordeel van de rechtbank buiten de omvang van het geding. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak uiteengezet welke mogelijkheden [appellant] heeft om de door hem omschreven doelen betreffende de verwerking van gegevens en het verrichten van onderzoek door de politie te bereiken.
Beoordeling van het hoger beroep
Betalingsonmacht
8.    [appellant] betoogt dat in hoger beroep zijn beroep op betalingsonmacht ten onrechte is afgewezen.
8.1.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (zie onder meer de uitspraak van 7 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3343) kan in gevallen waarin heffing van het ingevolge de wet verschuldigde bedrag aan griffierecht het voor de rechtzoekende onmogelijk, althans uiterst moeilijk, maakt om gebruik te maken van een door de wet opengestelde bestuursrechtelijke rechtsgang, worden aangenomen dat de betrokkene met het achterwege laten van betaling van griffierecht niet in verzuim is.
8.2.    De onder 8.1 bedoelde situatie is aan de orde bij een rechtzoekende, zijnde een natuurlijk persoon, van wie aannemelijk is dat hij - op de datum waarop het griffierecht uiterlijk op de rekening van het gerecht moet zijn bijgeschreven dan wel ter griffie moet zijn gestort - beschikt over een netto-inkomen dat minder bedraagt dan 90 procent van de voor een alleenstaande geldende (maximale) bijstandsnorm, en voorts geen vermogen heeft waaruit het verschuldigde griffierecht kan worden betaald. Per 1 januari 2017 was dit bedrag € 884,51 per maand. Ter zitting bij de Afdeling heeft [appellant] erkend dat zijn netto-inkomen ten tijde van de heffing van het griffierecht hoger was dan dit bedrag. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het beroep op betalingsonmacht ten onrechte is afgewezen.
Het betoog faalt.
Beroep op de Privacyrichtlijn
9.    [appellant] doet veelvuldig een beroep op Richtlijn 95/46/EG (PB 1995, L 281; hierna: de Privacyrichtlijn). Hij betoogt dat de in artikel 3, tweede lid, van de Privacyrichtlijn neergelegde uitzondering voor - kort gezegd - politiegegevens sinds het Verdrag van Lissabon is komen te vervallen, omdat toen de zogenoemde derde pijler van de Europese Unie betreffende politiële en justitiële samenwerking in strafzaken supranationaal van karakter is geworden.
9.1.    De Afdeling volgt [appellant] niet in dit betoog. Met het Verdrag van Lissabon is de zogenoemde pijlerstructuur van de Europese Unie afgeschaft. Dit verdrag heeft onder meer tot gevolg dat het mogelijk is om via de gebruikelijke wetgevingsprocedures van de Europese Unie besluiten te nemen op het terrein van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken. Dat betekent echter niet dat eerder vastgestelde regelgeving op dit terrein is gewijzigd of is komen te vervallen. De in artikel 3, tweede lid, van de Privacyrichtlijn neergelegde uitzondering gold dus na inwerkingtreding van voormeld verdrag nog steeds. Thans is in artikel 2, tweede lid, aanhef en onder d, van Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB 2016, L 119), welke verordening met ingang van 25 mei 2018 in de plaats van de Privacyrichtlijn is gekomen, een vergelijkbare uitzondering opgenomen.
9.2.    Voor zover in de Wpg uitvoering is gegeven aan Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad van 27 november 2008 over de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken (PB 2008, L 350) (Kamerstukken II 2010/2011, 32 554, nr. 3), overweegt de Afdeling dat niet is gebleken dat de voor deze zaak relevante bepalingen uit het Kaderbesluit onjuist zijn geïmplementeerd in de Wpg. Voorts is er geen grond voor het oordeel dat de wijze waarop de korpschef de Wpg in dit geval heeft toegepast niet in overeenstemming is met het Kaderbesluit. Met ingang van 6 mei 2018 is het Kaderbesluit ingetrokken bij Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad (PB 2016, L 119).
9.3.    Voor zover de korpschef gelet op het voorgaande het recht van de Unie ten uitvoer heeft gebracht, is het Handvest ingevolge artikel 51, eerste lid, daarvan in dit geval van toepassing. In de navolgende overwegingen wordt daarom ingegaan op het Handvest.
Bevoegdheid rechter
10.    [appellant] betoogt dat zijn beroep niet is behandeld door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld in de zin van artikel 47 van het Handvest. [appellant] voert aan dat hij uit de beschikbare documenten over de organisatie van de rechtbank ten onrechte niet kan afleiden dat de desbetreffende rechter de behandelende kamer moest vormen. Verder voert hij aan dat zijn zaak ten onrechte niet vanaf het begin door dezelfde rechter is behandeld.
10.1.    De rechtbank is bij wet ingesteld. Bij wet is aan de rechtbank de behandeling van beroepen in bestuursrechtelijke zaken opgedragen. Dit is voorafgaand aan en los van het beroep van [appellant] geschied. Voorts biedt hetgeen [appellant] aanvoert over de wijze waarop de rechtbank is georganiseerd in afdelingen en teams, die enkelvoudige en meervoudige kamers vormen, geen grond voor het oordeel dat de toedeling van deze zaak aan rechter mr. B.C. Langendoen niet op onpartijdige wijze heeft plaatsgevonden. Voorts is er geen grond voor het oordeel dat in strijd met artikel 47 van het Handvest is gehandeld doordat, voorafgaand aan de toedeling van de zaak aan mr. Langendoen, in het kader van het vooronderzoek handelingen zijn verricht door een andere rechter.
Het betoog faalt.
Omvang geding
11.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat een groot deel van de door hem aangevoerde gronden buiten de omvang van het geding valt. Hij voert aan dat de korpschef op onrechtmatige wijze hem betreffende politiegegevens verwerkt en dat de rechtbank gehouden was om die onrechtmatige verwerking te beëindigen.
11.1.    [appellant] heeft in zijn brieven van 7 en 25 juni en 12 augustus 2016 verzocht om kennisneming van hem betreffende politiegegevens die zijn verwerkt naar aanleiding van zijn aangifte van 31 maart 2016. In zijn brieven heeft hij uitdrukkelijk verwezen naar artikel 25 van de Wpg. Ter zitting bij de Afdeling heeft [appellant] bevestigd dat hij heeft verzocht om kennisname van hem betreffende politiegegevens en dat hij bewust niet heeft verzocht om correctie van hem betreffende politiegegevens.
Op grond van artikel 25 van de Wpg diende de korpschef aan [appellant] mee te delen of, en zo ja welke, hem betreffende politiegegevens worden verwerkt. Hetgeen [appellant] aanvoert, biedt geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de korpschef aan deze verplichting heeft voldaan.
11.2.    Ook in hoger beroep betoogt [appellant] uitgebreid dat ten onrechte geen onderzoek is gedaan en geen actie is ondernomen naar aanleiding van zijn aangifte van 31 maart 2016, dat de korpschef de hem betreffende politiegegevens onjuist verwerkt en dat hij hierdoor wordt verhinderd om te bewerkstelligen dat alsnog onderzoek wordt gedaan en actie wordt ondernomen naar aanleiding van zijn aangifte. De rechtbank heeft evenwel terecht overwogen dat dit in een procedure over een besluit over kennisneming van politiegegevens als bedoeld in artikel 25 van de Wpg niet aan de orde kan komen, omdat dit buiten de omvang van het geding valt. De rechtbank heeft [appellant] reeds - ten overvloede - gewezen op de mogelijkheden die hij heeft om de rechtmatigheid van de verwerking van de hem betreffende politiegegevens aan de orde te stellen en om op te komen tegen het niet doen van onderzoek naar aanleiding van zijn aangifte.
Het betoog faalt.
Schadevergoeding
12.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij op grond van rechtspraak van het Europese Hof van Justitie recht heeft op schadevergoeding omdat zowel de korpschef als de rechtbank hun Unierechtelijke verplichtingen niet zijn nagekomen.
12.1.    De rechtbank heeft in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de korpschef met de besluiten van 3 en 15 augustus 2016 op hem rustende Unierechtelijke verplichtingen betreffende de inzage in verwerkte persoonsgegevens niet is nagekomen. Evenmin is er grond voor het oordeel dat de rechtbank Unierechtelijke verplichtingen niet is nagekomen en daardoor schade heeft veroorzaakt bij [appellant]. Voor schadevergoeding wegens schending van het Unierecht is daarom geen aanleiding.
Overige verzoeken van [appellant]
13.    De Afdeling acht het - daargelaten of zij daartoe bevoegd is - niet noodzakelijk om voor de afdoening van dit hoger beroep te voldoen aan de verzoeken van [appellant] om ten behoeve van onderzoek naar de behoorlijkheid van de procedure bij de korpschef alsmede naar de doeltreffendheid en de eerlijkheid van de procedure bij de rechtbank stukken op te vragen bij de korpschef en de rechtbank en het bestuur van de rechtbank en de minister van Justitie en Veiligheid als derde-belanghebbende in deze procedure te betrekken. Ook is er geen aanleiding voor het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.
Slotoverwegingen
14.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
15.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Herweijer, griffier.
w.g. Sevenster    w.g. Herweijer
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2018
640. BIJLAGE
Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
Artikel 47
Eenieder wiens door het recht van de Unie gewaarborgde rechten en vrijheden zijn geschonden, heeft recht op een doeltreffende voorziening in rechte, met inachtneming van de in dit artikel gestelde voorwaarden.
Eenieder heeft recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. Eenieder heeft de mogelijkheid zich te laten adviseren, verdedigen en vertegenwoordigen.
Rechtsbijstand wordt verleend aan degenen die niet over toereikende financiële middelen beschikken, voor zover die bijstand noodzakelijk is om de daadwerkelijke toegang tot de rechter te waarborgen.
Artikel 51
1.   De bepalingen van dit Handvest zijn gericht tot de instellingen, organen en instanties van de Unie met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, alsmede, uitsluitend wanneer zij het recht van de Unie ten uitvoer brengen, tot de lidstaten. Derhalve eerbiedigen zij de rechten, leven zij de beginselen na en bevorderen zij de toepassing ervan overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden en met inachtneming van de grenzen van de bevoegdheden zoals deze in de Verdragen aan de Unie zijn toegedeeld.
2.   Dit Handvest breidt het toepassingsgebied van het recht van de Unie niet verder uit dan de bevoegdheden van de Unie reiken, schept geen nieuwe bevoegdheden of taken voor de Unie, noch wijzigt het de in de Verdragen omschreven bevoegdheden en taken.
Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB 2016, L 119)
1.   Deze verordening is van toepassing op de geheel of gedeeltelijk geautomatiseerde verwerking, alsmede op de verwerking van persoonsgegevens die in een bestand zijn opgenomen of die bestemd zijn om daarin te worden opgenomen.
2.   Deze verordening is niet van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens:
[…]
d) door de bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, met inbegrip van de bescherming tegen en de voorkoming van gevaren voor de openbare veiligheid.
Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB 1995, L 281), zoals die luidde tot 25 mei 2018
Artikel 3
1.  De bepalingen van deze richtlijn zijn van toepassing op de geheel of gedeeltelijk geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens, alsmede op de niet-geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens die in een bestand zijn opgenomen of die bestemd zijn om daarin te worden opgenomen.
2.  De bepalingen van deze richtlijn zijn niet van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens:
— die met het oog op de uitoefening van niet binnen de werkingssfeer van het Gemeenschapsrecht vallende activiteiten geschiedt zoals die bedoeld in de titels V en VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie en in ieder geval verwerkingen die betrekking hebben op de openbare veiligheid, defensie, de veiligheid van de Staat (waaronder de economie van de Staat, wanneer deze verwerkingen in verband staan met vraagstukken van Staatsveiligheid), en de activiteiten van de Staat op strafrechtelijk gebied;
— die door een natuurlijk persoon in activiteiten met uitsluitend persoonlijke of huishoudelijke doeleinden wordt verricht.
Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad van 27 november 2008 over de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken (PB 2008, L 350), zoals dat luidde tot 6 mei 2018
Artikel 17
1.   De betrokkene is gerechtigd om, op grond van een verzoek dat met redelijke tussenpozen is gedaan, zonder beperking en zonder bovenmatige vertraging of kosten:
a) van de toezichthoudende instantie of persoon of van de nationale toezichthoudende overheid tenminste antwoord te krijgen op de vraag of de hem betreffende gegevens zijn verstrekt of beschikbaar gesteld, informatie te krijgen over de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de gegevens zijn verstrekt, alsook een opgave te krijgen van de gegevens die verwerking ondergaan, of
b) van de nationale toezichthoudende autoriteit tenminste de bevestiging te krijgen dat alle nodige verificaties zijn verricht.
[…]
Wet politiegegevens
Artikel 25
1 De verantwoordelijke deelt een ieder op diens schriftelijke verzoek binnen zes weken mede of, en zo ja welke, deze persoon betreffende politiegegevens verwerking ondergaan. Hij verstrekt daarbij tevens desgevraagd inlichtingen over de vraag of de deze persoon betreffende politiegegevens gedurende een periode van vier jaar voorafgaande aan het verzoek zijn verstrekt en over de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de gegevens zijn verstrekt. De verantwoordelijke kan zijn beslissing voor ten hoogste vier weken verdagen, dan wel voor ten hoogste zes weken indien blijkt dat bij verschillende regionale of landelijke eenheden van de politie politiegegevens over de verzoeker worden verwerkt. Van de verdaging wordt schriftelijk mededeling gedaan.
[…]