201701904/1/A3.
Datum uitspraak: 24 januari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Utrecht,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 15 februari 2017 in zaak nr. 16/4105 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht.
Procesverloop
Bij besluit van 9 mei 2016 heeft het college de aanvraag van [appellant] om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 14 juli 2016 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 februari 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 januari 2018, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. M. El Ahmadi, advocaat te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door E. Chahid, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] is een man van 43 jaar oud. Hij is getrouwd en heeft twee minderjarige kinderen. Hij woont met hen in een flat zonder lift op de tweede etage. Hij heeft bij het college een urgentieverklaring op medische gronden aangevraagd. In zijn aanvraag heeft hij aangevoerd dat hij een benedenwoning wil, omdat door een chronische aandoening traplopen pijnlijk is voor hem.
Aangevallen uitspraak
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat niet aan alle voorwaarden van het eerste lid van artikel 2.5.1 van de Huisvestingsverordening Regio Utrecht 2015, gemeente Utrecht (hierna: de Huisvestingsverordening), wordt voldaan.
[appellant] staat sinds 19 december 2009 ingeschreven bij WoningNet. [appellant] heeft voor 22 maart 2016 niet op woningen gereageerd en in de periode van 22 maart 2016 tot 1 juni 2016 heeft hij gereageerd op eengezinswoningen. Het college heeft zich redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat een passende woning een flatwoning, bereikbaar met lift, is. Een eengezinswoning is geen passende woning, omdat in een eengezinswoning een trap zit. De stelling van [appellant] dat in een eengezinswoning een traplift kan worden geplaatst, gaat voorbij aan het feit dat een urgentieverklaring is bedoeld om met een passende woning een noodsituatie op te lossen en niet met een woning die vervolgens nog moet worden aangepast. [appellant] heeft dan ook onvoldoende zijn best gedaan zelf zijn woonprobleem op te lossen. Hierdoor is niet voldaan aan sub g van het eerste lid van artikel 2.5.1, waarin de voorwaarde is gesteld dat de woningzoekende aantoonbaar niet in staat is om zelf binnen zes maanden voor passende huisvesting te zorgen, aldus de rechtbank.
Beoordeling hogerberoepsgronden
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat niet aan alle voorwaarden van het eerste lid van artikel 2.5.1 van de Huisvestingverordening wordt voldaan. Hij voert aan dat het hem niet is gelukt om binnen zes maanden een woning te vinden. Hij heeft alleen op eengezinswoningen gereageerd, omdat geen benedenwoningen beschikbaar waren. Een flatwoning, bereikbaar met lift, is geen passende woning, omdat hij lijdt aan claustrofobie. Dit volgt uit een brief van zijn psychiater van 4 januari 2017, aldus [appellant].
3.1. In de brief staat het volgende: "Na een van zijn recente behandel-gesprekken heb ik hem in de lift naar beneden begeleid en heb daarbij geen paniek aanval geconstateerd. In hoeverre hij definitief geen gebruik zal kunnen maken van een lift zal in eerste instantie afhangen van de welwillendheid van patiënt om hiervoor behandeld te worden. Behandeling van enkelvoudige fobieën als deze zijn middels CGT doorgaans succesvol."
De psychiater schrijft niet dat [appellant] in het geheel geen gebruik kan maken van een lift. [appellant] heeft samen met de psychiater gebruik gemaakt van een lift zonder een paniekaanval te krijgen. De psychiater geeft aan dat behandeling van angsten zoals die van [appellant] mogelijk is en doorgaans succesvol is. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat niet is gebleken dat [appellant] niet van een lift gebruik kan maken.
3.2. Hieruit volgt dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat een flatwoning, bereikbaar met lift, een passende woning is. [appellant] heeft de zes maanden voor het besluit op bezwaar op geen enkele flatwoning, bereikbaar met lift, gereageerd. Reeds daarom heeft [appellant] niet aangetoond niet in staat te zijn zelf binnen zes maanden voor passende huisvesting te zorgen. Derhalve heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat hij niet aan alle voorwaarden van artikel 2.5.1, eerste lid, van de Huisvestingsverordening voldoet.
3.3. Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, griffier.
w.g. Steendijk w.g. De Vries
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2018
582-851.