ECLI:NL:RVS:2018:1996

Raad van State

Datum uitspraak
20 juni 2018
Publicatiedatum
20 juni 2018
Zaaknummer
201804213/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake plaatsingsplan ondergrondse restafvalcontainers in Loosduinen, Den Haag

Op 20 juni 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in een geschil tussen een verzoekster en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het geschil betreft een besluit van 17 april 2018, waarbij het college een plaatsingsplan heeft vastgesteld voor ondergrondse restafvalcontainers (ORAC's) in de wijk Rosenburg, Loosduinen, Den Haag. De verzoekster is het niet eens met de aanwijzing van een specifieke locatie voor de ORAC, die recht voor haar nieuwe woning ligt, en vreest voor parkeerproblemen en overlast.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. In de overwegingen werd benadrukt dat het oordeel van de voorzieningenrechter voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het college bij het aanwijzen van de locaties voor de ORAC's de juiste randvoorwaarden heeft gehanteerd en dat de door de verzoekster aangedragen alternatieven niet zodanig geschikter zijn dat het college in redelijkheid voor een van die alternatieven had moeten kiezen. De voorzieningenrechter concludeert dat er onvoldoende aanleiding is om aan te nemen dat het besluit van 17 april 2018 in de bodemprocedure niet in stand zal blijven.

De uitspraak benadrukt het belang van de procedurele waarborgen in bestuursrechtelijke geschillen en de rol van de voorzieningenrechter in het afwegen van belangen in voorlopige voorzieningen. De beslissing om het verzoek af te wijzen, werd genomen zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201804213/2/A1.
Datum uitspraak: 20 juni 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], wonend te Den Haag,
verzoekster,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 17 april 2018 heeft het college een plaatsingsplan vastgesteld voor de plaatsing van ondergrondse restafvalcontainers (hierna: ORAC’s) voor Rosenburg (wijk 82), Loosduinen, Den Haag.
Tegen dit besluit hebben [partij] en [verzoekster] beroep ingesteld.
[verzoekster] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 juni 2018, waar [verzoekster] en [persoon], en het college, vertegenwoordigd door mr. M.M.C. van der Helm en ing. R. van Coevorden, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.    In het bestreden besluit heeft het college concrete locaties in Loosduinen aangewezen waar ORAC’ s zullen worden geplaatst. Onder meer is de locatie 82-17 in de Oude Haagweg aangewezen voor de plaatsing van een ORAC. [verzoekster] is het niet eens met de aanwijzing van deze locatie, die recht voor haar nieuwe woning ligt en waardoor parkeerplaatsen verloren zullen gaan. Zij heeft een voorlopige voorziening gevraagd om te voorkomen dat het college tot de plaatsing van een ORAC op deze locatie zal overgaan.
3.    [verzoekster] betoogt dat het college niet in redelijkheid de locatie 82-17 heeft kunnen aanwijzen voor de plaatsing van een ORAC.  Volgens haar bestaan er alternatieven met minder bezwaren. Zij voert hiertoe aan dat twee alternatieve locaties mogelijk zijn omdat de te plaatsen ORAC in twee richtingen 15 m zou kunnen worden verplaatst, waardoor de afstand tot de dichtstbijzijnde woning, de woning van [partij] en [verzoekster], groter zal worden. Daarnaast voert [verzoekster] aan dat de te plaatsen ORAC voor overlast zal zorgen voor haar woning en vreest zij dat de ORAC minder vaak zal worden geleegd waardoor met name in de zomer stankoverlast zal ontstaan.
4.    Bij het bepalen van de locaties voor de ORAC’s heeft het college de randvoorwaarden, zoals neergelegd in het "Voorstel van het college inzake 4e Programma Ondergrondse Restafvalcontainers (ORAC’s): 1000 extra" met kenmerk RIS 280886, gehanteerd. Als randvoorwaarden zijn onder meer gesteld dat de loopafstand van perceel tot de container maximaal 75 m mag bedragen, waarbij een uitloop naar maximaal 125 m wordt gehanteerd, de reeds aanwezige kabels, leidingen en riolering zo min mogelijk worden omgelegd en bij de route van huisdeur tot container kruising met hoofdroutes en wijkontsluitingswegen moet worden vermeden.
5.    De voorzieningenrechter ziet voorshands onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat de door [verzoekster] aangedragen alternatieven zodanig geschikter zijn dat het college daarom in redelijkheid voor een van die alternatieven had moeten kiezen. In dit kader heeft het college allereerst toegelicht dat bij het verplaatsen van de ORAC in een van de door [verzoekster] genoemde richtingen de loopafstand voor enkele omwonenden zal toenemen tot meer dan 75 m en dat het, vanwege het ontbreken van bijzondere omstandigheden, niet van deze afstand wenst af te wijken. Daarnaast heeft het college ter zitting van de voorzieningenrechter toegelicht dat het verplaatsen van de ORAC richting de stoplichten bij de kruising van de Oude Haagweg met de Groen van Prinstererlaan niet tot de mogelijkheden behoort, omdat het ledigingsvoertuig bij lediging van deze alternatieve locatie op een verkeersdetectielus zal komen te staan, waardoor het verkeer zal worden ontregeld. Verder heeft het college nader toegelicht dat een verplaatsing richting de Oud Rozenburglaan evenmin een geschikter alternatief oplevert. Daarbij is van belang dat volgens het college vanuit verkeerstechnisch oogpunt bezien de gekozen locatie geschikter kan worden geacht dan de voorgestelde alternatieve locatie richting de Oud Rozenburglaan, omdat de weg bij de gekozen locatie een driebaansweg betreft in plaats van een tweebaansweg, zodat bij de gekozen locatie meer uitwijkmogelijkheden voor het verkeer beschikbaar zijn dan de bij de door [verzoekster] voorgestelde alternatieve locatie. Ten aanzien van de vrees voor zwerfafval heeft het college naar voren gebracht dat de ORAC twee maal per week wordt geleegd en dat indien melding wordt gemaakt van zwerfafval, dit zal worden verwijderd. Het college heeft daarnaast te kennen gegeven op te treden tegen bewoners die hun afval niet correct in ORAC's deponeren.
Hetgeen [verzoekster] heeft aangevoerd geeft geen aanleiding om op voorhand aan te nemen dat het besluit van 17 april 2018 wat betreft de plaatsing van de ORAC op de locatie 82-17 in de Oude Haagweg in bodemprocedure niet in stand zal blijven.
6.    Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.
w.g. Borman    w.g. Vermeulen
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2018
700.