ECLI:NL:RVS:2018:1990

Raad van State

Datum uitspraak
15 juni 2018
Publicatiedatum
18 juni 2018
Zaaknummer
201804678/2/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak

Op 15 juni 2017 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van een vreemdeling om een machtiging tot voorlopig verblijf afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd op 14 december 2017 door de staatssecretaris ongegrond verklaard. De vreemdeling heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 8 mei 2018 het beroep gegrond verklaarde en de staatssecretaris opdroeg binnen vier weken een nieuw besluit te nemen. De staatssecretaris heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij in afwachting van de uitspraak op het hoger beroep geen uitvoering hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank.

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek om een voorlopige voorziening beoordeeld. Hij oordeelde dat het niet aannemelijk is dat de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep in stand zal blijven, maar zag geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter overwoog dat de aangevallen uitspraak niet inhoudt dat de gevraagde machtiging tot voorlopig verblijf moet worden verleend. Het verzoek werd dan ook als kennelijk ongegrond afgewezen.

Daarnaast werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 501,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd openbaar gedaan op 15 juni 2018.

Uitspraak

201804678/2/V1.
Datum uitspraak: 15 juni 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van deze wet, hangende het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 8 mei 2018 in zaak nr. 18/229 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 15 juni 2017 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 14 december 2017 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 mei 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris binnen vier weken een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Voorts heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.    Het verzoek strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de staatssecretaris in afwachting van de uitspraak op zijn hoger beroep geen uitvoering hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank.
2.    Gelet op wat is aangevoerd, is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep in stand zal blijven. Gelet op de belangen die de staatssecretaris en de vreemdeling naar voren hebben gebracht, ziet de voorzieningenrechter niettemin geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. Daarbij neemt de voorzieningenrechter mede in aanmerking dat de aangevallen uitspraak er niet toe strekt dat hij de gevraagde machtiging tot voorlopig verblijf moet verlenen.
3.    Het verzoek moet als kennelijk ongegrond worden afgewezen.
4.    De staatssecretaris moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    wijst het verzoek af;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier.
w.g. Bijloos    w.g. Schuurman
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2018
282.