ECLI:NL:RVS:2018:1990
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak
Op 15 juni 2017 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van een vreemdeling om een machtiging tot voorlopig verblijf afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd op 14 december 2017 door de staatssecretaris ongegrond verklaard. De vreemdeling heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 8 mei 2018 het beroep gegrond verklaarde en de staatssecretaris opdroeg binnen vier weken een nieuw besluit te nemen. De staatssecretaris heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij in afwachting van de uitspraak op het hoger beroep geen uitvoering hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank.
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek om een voorlopige voorziening beoordeeld. Hij oordeelde dat het niet aannemelijk is dat de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep in stand zal blijven, maar zag geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter overwoog dat de aangevallen uitspraak niet inhoudt dat de gevraagde machtiging tot voorlopig verblijf moet worden verleend. Het verzoek werd dan ook als kennelijk ongegrond afgewezen.
Daarnaast werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 501,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd openbaar gedaan op 15 juni 2018.